Werkwoorden Frans serie 1 Flashcards
1
Q
Accompagner
A
Vergezellen
2
Q
Aider
A
Helpen
3
Q
Bavarder
A
Babbelen
4
Q
Changer
A
Veranderen
5
Q
Cliquer
A
Klikken
6
Q
Contrôler
A
Nakijken, Controleren
7
Q
Coûter
A
Kosten
8
Q
Dessiner
A
Tekenen
9
Q
Écouter
A
Luisteren Naar
10
Q
Essayer
A
Proberen
11
Q
Fermer
A
Sluiten
12
Q
Goûter
A
Proeven
13
Q
Hésiter
A
Twijfelen
14
Q
Laisser
A
Laten, Achterlaten
15
Q
Manger
A
Eten
16
Q
Nager
A
Zwemmen
17
Q
Parler
A
Praten
18
Q
Penser
A
Denken
19
Q
Poster
A
Posten, Verzenden
20
Q
Proposer
A
Voorstellen
21
Q
Regarder
A
Kijken (Naar)
22
Q
Retourner
A
Terugkeren
23
Q
Signer
A
Ondertekenen
24
Q
Téléphoner
A
Telefoneren
25
Toucher
Aanraken
26
Traverser
Oversteken
27
Voyager
Reizen
28
Finir
Eindigen
29
Grossir
Verdikken
30
Réagir
Reageren
31
Rougir
Blozen, Rood Worden
32
Partir
Vertrekken, Weggaan
33
Sentir
Voelen, Ruiken
34
Apprendre
Leren
35
Descendre
Naar Beneden Gaan
36
Rendre
Teruggeven, Terugbrengen
37
Vendre
Verkopen
38
Accuellir
Ontvangen, Verwelkomen
39
Cuellir
Plukken
40
Aller
Gaan
41
Avoir
Hebben
42
Boire
Drinken
43
Connaître
Kennen
44
Courir
Lopen, Rennen
45
Couvrir
Bedekken
46
Découvrir
Ontdekken
47
Croire
Geloven
48
Devenir
Worden
49
Devoir
Moeten
50
Dire
Zeggen
51
S'amuser
Zich Amuseren
52
Se Brosser Les Dents
Zijn Tanden Poetsen
53
Se Coucher
Gaan Slapen, Naar Bed Gaan
54
Se Doucher
Zich Douchen
55
S'habiller
Zich Aankleden
56
Se Lever
Opstaan
57
Se Placer
Zich Plaatsen
58
Se Rappeler
Zich Herinneren
59
Se Reposer
Uitrusten
60
Se Trouver
Zich Bevinden
