Werkwoorden Flashcards
1
Q
Knutselen
A
Bricoler
2
Q
Zonnen
A
Bronzer
3
Q
Verzamelen
A
Collectioner
4
Q
Dansen
A
Danser
5
Q
Tekenen
A
Dessiner
6
Q
Luisteren
A
Écouter
7
Q
Schrijven
A
Écrire
8
Q
Organiseren
A
Organiser
9
Q
Deelnemen aan
A
Participer à
10
Q
Vertrekken
A
Partir
11
Q
Doorbrengen
A
Passer
12
Q
Beoefenen (sport)
A
Pratiquer + sport
13
Q
Schilderen
A
Peindre
14
Q
Iemand bezoeken
A
Rendre visite à quelqu’un
15
Q
Zwemmen
A
Se baigner