Werkwoorden Flashcards

1
Q

Langskomen

A

PASAR POR , VISITAR DE MANERA INFOR

I: kwam ( en ) + tiempo + langs
P: z langsgekomen
Pre: kom (en) + tiempo + langs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Optreden

A

ACTUAR , INTERVENIR

I: trad , traden
P: h opgetreden
Pres: treed , treden op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uitkijken

A
  • ESTAR ANSIOSO POR
  • CUIDAR , VIGILAR
  • KIJK UIT !

I: keek , keken uit
P: h uitgekeken
Pres: kijk kijken uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uitleggen

A

EXPLICAR

I: legde , legden ___ uit
P: h uitgelegd
Pres: leg , leggen ___ uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bedenken

A

PENSAR , IDEAR , PENSAR
I : bedacht , bedachten
P : h bedacht
Pres : bedenk , bedenken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Besluiten

A

DECIDIR , CONCLUIR
I : besloot , besloten
P : h besloten
Pres: besluit , besluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aanraken

A

TOCAR

I : raakte , raakten ___ aan
P : h aangeraakt
Pres : raak ,raakten ___ aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly