Werkwoorden Flashcards
1
Q
Langskomen
A
PASAR POR , VISITAR DE MANERA INFOR
I: kwam ( en ) + tiempo + langs
P: z langsgekomen
Pre: kom (en) + tiempo + langs
2
Q
Optreden
A
ACTUAR , INTERVENIR
I: trad , traden
P: h opgetreden
Pres: treed , treden op
3
Q
Uitkijken
A
- ESTAR ANSIOSO POR
- CUIDAR , VIGILAR
- KIJK UIT !
I: keek , keken uit
P: h uitgekeken
Pres: kijk kijken uit
4
Q
Uitleggen
A
EXPLICAR
I: legde , legden ___ uit
P: h uitgelegd
Pres: leg , leggen ___ uit
5
Q
Bedenken
A
PENSAR , IDEAR , PENSAR
I : bedacht , bedachten
P : h bedacht
Pres : bedenk , bedenken
6
Q
Besluiten
A
DECIDIR , CONCLUIR
I : besloot , besloten
P : h besloten
Pres: besluit , besluiten
7
Q
Aanraken
A
TOCAR
I : raakte , raakten ___ aan
P : h aangeraakt
Pres : raak ,raakten ___ aan