Wereld Flashcards

begrippen

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Globalisering

A

Verschijnsel van mondiale integratie, interactie en samenhang van cultuur, economie en politiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Global village

A

Wereldstad, Verschijnsel dat aangeeft dat mensen op alle delen van de wereld steeds meer met elkaar te maken hebben en contacten kunnen leggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mondiale en transnationale netwerken

A

Geheel van mondiale fysieke en digitale infrastructuur die nodig is om mensen, kapitaal en kennis met elkaar te verbinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Economisch globalisering

A

Proces van toenemende mondiale economische interactie en integratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kapitaalstromen

A

De internationale verplaatsingen van geld en kapitaal (financiële bronnen zoals aandelen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

internationale arbeidsverdeling

A

De verdeling van de argrarische, industriële en dienstverlenende activiteiten over de landen van het wereldsysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Multinationale onderneming

A

Onderneming met vestigingen in landen verspreid over de hele wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

productieketen

A

Alle schakels in het productieproces, vanaf het winnen van de delfstoffen of het voortbrengen van de landbouwproducten tot aan de verkoop van de eindproducten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

WTO (world trade organisation)

A

Organisatie die gericht is op het liberaliseren van de wereldeconomie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zuid-zuid-investeringen

A

Buitenlandse investering tussen de landen die gerekend worden tot de periferie of semiperiferie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

opkomende grootmachten (BRICS-landen)

A

Een economisch snelgroeiend land, dat zijn politieke invloed in de wereld sterk zou kunnen uitbreiden. De term wordt onder meer toegepast op de BRICS-landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

multipolaire wereld

A

Wereldsysteem met meerdere economische en politieke machtscentra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

amerikanisering

A

Het door mensen en bedrijven overnemen van elementen uit de Amerikaanse cultuur. Leidt in de wereld tot standaardisering: uniformiteit in cultuur, economie en regels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

culturele globalisering

A

de internationale verspreiding van cultuurelementen, zoals taal, religie, en allerlei andere gewoontes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lingua franca

A

De voertaal in een gebied waar meerdere talen gesproken worden. Op wereldschaal is het Engels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cultuurgebied

A

Gebied waar mensen wonen met overheersend gelijke cultuurelementen (bijvoorbeeld taal, godsdienst, levensstijl)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

identiteit

A

kenmerken die typerend zijn voor een persoon, groep of gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

politieke globalisering

A

bijvoorbeeld de EU, de toenemende samenwerking en interconnectiviteit tussen de verschillende overheden en politieke systemen van landen over de hele wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

staat (veranderende rol van de)

A

De macht van individuele staten neemt af en die van MNO’s en
samenwerkingsverbanden (zoals de EU) neemt toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

geopolitiek

A

De invloed van aardrijkskundige aspecten op politieke beslissingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

blokvorming

A

Landen gaan met elkaar samenwerken (vb. EU of NAVO).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

regionalisering

A

Bevolkingsgroepen die hun eigen regio willen beschermen tegen culturen
van buitenaf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

burgerschap

A

de manier waarop mensen deelnemen aan de maatschappij en die helpen vormgeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wereldsysteem

A

Een samenhangend geheel van landen in de wereld, met elkaar verbonden door onderlinge relaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

anders-globalisten

A

beweging bedoeld die tegen een systeem is waarin de overheid het kapitalisme en vrijhandel in stand houdt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

centrum

A

Gebied dat in de wereld, in een land of in een regio zowel economisch als politiek het middelpunt vormt. Is het meest ontwikkeld en bepaalt wat er moet gebeuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

semi-periferie

A

De economische positie van een land dat opgeschoven is van de periferie in de richting van het centrum; een tussenpositie tussen centrum en periferie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

fragmentarische modernisering

A

De ongelijke toepassing van technologische modernisering in een land in ontwikkeling. Zorgt voor het naast elkaar voorkomen van modern en traditioneel. Is doorgaans het gevolg van ongelijkheid in een land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

periferie

A

Gebied dat in de wereld, in een land of in een regio zowel economisch als politiek een randgebied vormt. Is het minst ontwikkeld en sterk afhankelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

diffusie

A

Ruimtelijke verspreiding van een verschijnsel van een brongebied naar nieuwe gebieden. Bijvoorbeeld de verspreiding van een godsdienst of taal door migranten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

regionale ongelijkheid

A

de ongelijkheid tussen verschillende regio’s binnen een land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

sociale ongelijkheid

A

Grote verschillen in welvaart en ontwikkelingskansen tussen verschillende
groepen van de bevolking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

backwash-effecten

A

Het verschijnsel dat aan armere gebieden (de periferie) grondstoffen, kapitaal en mensen worden onttrokken ten behoeve van de economie van de rijkere gebieden (het centrum). Is een negatief effect van de centrum-periferiesituatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

spread-effecten

A

Het verschijnsel dat de periferie profiteert van de economische ontwikkeling van het centrum. Is een mogelijk positief effect van een centrum-periferiesituatie. Bijvoorbeeld een toenemende vraag vanuit het centrum naar producten uit de periferie of de verspreiding van technologie en kennis naar de periferie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

tijdruimtecompressie

A

Proces waarbij relatieve afstand tussen plaatsen afneemt als gevolg van nieuwe transport- en communicatietechnologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

relatief en absoluut afstand

A

relatief: de afstand tussen plekken gemeten in tijd, geld en/of moeite absoluut: de afstand als je een rechte lijn zou trekken van plaats A naar plaats B

36
Q

absolute en relatieve ligging

A

De absolute ligging is de ligging van een plaats op aarde, vastgelegd in een coördinatenstelsel. De relatieve ligging is de ligging ten opzichte van andere locaties uit het oogpunt van bereikbaarheid en toegankelijkheid.

37
Q

afstandverval

A

De afname in invloed en intensiteit van een verschijnsel bij toenemende afstand tot het brongebied. Bijvoorbeeld: de economische invloed van een haven of een stad neemt af bij toenemende afstand.

38
Q

transporttechnologie

A

Technologie die nodig is voor het vervoer van grondstoffen, mensen en
goederen.

39
Q

hegemoniale staat

A

Land dat gedurende bepaalde periode domineert in grote delen van de
wereld op economisch, militair, cultureel en financieel gebied.

40
Q

informatietechnologie

A

bevordert data uitwisseling met behulp van internet.

41
Q

transportnetwerk

A

Netwerk waarmee goederen, mensen of informatie worden verplaatst.
Bestaat uit een verzamelnetwerk (spokes) wat goederen naar een
mainport (hub) brengt, verplaatsing van mainport naar mainport, en een
distributienetwerk (spokes) wat goederen van de mainport naar het
achterland brengt.

42
Q

europeanisering

A

de beïnvloeding van de koloniale gebieden op economisch, politiek en cultureel gebied vanuit Europa vanaf de 16e eeuw

43
Q

kolonialisme

A

een systeem van heerschappij over overzeese gebieden veelal door Europese landen, vaak met als doel om grondstoffen te winnen of handelsroutes te beheersen

44
Q

imperialisme

A

het proces waarbij landen hun macht in andere delen van de wereld willen uitbreiden door gebieden te veroveren en te controleren

45
Q

dekolonisatie

A

het proces waarbij koloniën zelfstandige staten worden

46
Q

triade

A

de naam voor de drie gezamenlijke economische grootmachten waartusen zich de bulk van het internationale transport afspeelt: Noord-Amerika, West-Europa en de Aziatische Pacific Rim.

47
Q

nieuwe industrielanden

A

Landen met een snelgroeiende economie. Vooral landen uit Oost- en
Zuidoost-Azië.

48
Q

uitschuiving

A

Wanneer bedrijven een deel van hun productieproces verplaatsen naar
landen met lagere lonen (uitbesteden).

49
Q

nieuwe internationale arbeidsverdeling

A

verdeling waarbij verschillende landen bijdragen aan het maken van producten over de hele wereld

50
Q

global shift

A

De verschuiving van het economisch zwaartepunt van de atlantische naar
de grote oceaan.

51
Q

pacific rim

A

de groep van landen en steden die zich bevinden rondom de Grote Oceaan

52
Q

bevolkingsspreiding en bevolkingsdichtheid

A

de manier waarop de bevolking over een gebied verdeeld is en het gemiddeld aantal inwoners per vierkante kilometer

53
Q

bevolkingsgroei

A

Fase 1: Het geboorte en het sterftecijfer zijn nagenoeg gelijk. Dat komt omdat er na de geboorte al veel kinderen overlijden, omdat er nog te weinig goede gezondheidszorg is. Eigenlijk zijn er op dit moment geen landen meer in de wereld die in fase 1 zitten, dus waarin dus het sterftecijfer nog heel erg hoog is.
Fase 2: Hier begint de gezondheidszorg van een land te verbeteren. Daardoor zie je dat de groene lijn van het sterftecijfer snel omlaag gaat, door de betere gezondheidszorg. Veel landen in Afrika zitten nog in deze fase omdat er nog wel heel veel kinderen worden geboren maar er niet meer zoveel sterven als ze net geboren zijn.
Fase 3: Hier begint ook het geboortecijfer te dalen. Mensen komen er achter dat ze eigenlijk geen twintig kinderen nodig hebben om zichzelf later te onderhouden, om voor ze te kunnen zorgen, waardoor het geboortecijfer daardoor ook begint te dalen.
Fase 4: Het geboortecijfer en sterftecijfer grofweg aan elkaar gelijk, bijvoorbeeld in Nederland. In Nederland komen er nauwelijks nog nieuwe mensen bij door geboortes maar vooral omdat er veel migranten naar Nederland komen.
Fase 5: In deze fase zie je dat het sterftecijfer hoger is dan het geboortecijfer. Dat krijg je zodra een land zodanig vergrijst is dat er meer mensen overlijden dan dat er jaarlijks bijkomen. Op dit moment is dat zo in Japan. Japan heeft eigenlijk een bevolkingskrimp in plaats van een bevolkingsgroei.

54
Q

demografische druk

A

De som van het aantal personen van 0 tot 20 jaar en 65 jaar of ouder in verhouding tot de personen van 20 tot 65 jaar.

55
Q

leeftijdsopbouw

A

(bevolkingspyramide) een grafiek waarin het aantal personen met een bepaalde leeftijd in een land, gebied of stad te zien zijn.

56
Q

kindersterfte

A

het aantal kinderen per duizend levendgeborenen dat voor de vijfde verjaardag overlijdt

57
Q

vruchtbaarheidscijfer

A

Gemiddeld aantal kinderen dat een vrouw in haar leven krijgt.

58
Q

bbp/brp inkomen

A

de toegevoegde waarde van alle goederen en diensten die door binnen- én buitenlandse ondernemingen in een land in één jaar worden geproduceerd gedeeld door het aantal inwoners en het inkomen per hoofd binnen een regio

59
Q

koopkracht

A

de hoeveelheid goederen of diensten die je in een land voor 1 dollar kunt kopen

60
Q

beroepsbevolking

A

Alle mensen die werken of willen werken boven een bepaalde
minimumleeftijd in een land.

61
Q

democratisch gehalte

A

de mate waarin het politieke stelsel (bestuur) van een land democratisch is

62
Q

mensenrechten

A

rechten die voor alle mensen gelden

63
Q

samenwerkingsverbanden

A

samenwerking op economisch of politiek terrein tussen een groep van landen, vaak binnen een regio

64
Q

analfabetisme

A

niet kunnen lezen of schrijven

65
Q

verstedelijkingsgraad en tempo

A

Percentage van de bevolking dat in steden woont

66
Q

VN-ontwikkelingsindex

A

maatstaf samengesteld uit de koopkracht, alfabetiseringsgraad en de levensverwachting om de maatschappelijke ontwikkeling vast te stellen (Human Development Index)

67
Q

megalopolis

A

Groot stedelijk gebied dat bestaat uit onderling verbonden metropolen.

68
Q

wereldstad/metropool

A

stedelijk gebied dat niet alleen de kernstad, maar ook de voorsteden en het ommeland omvat

69
Q

hub en spoke netwerk

A

een vorm van transporttopologie-optimalisatie waarbij verkeersplanners routes organiseren als een reeks “spaken” die afgelegen punten verbinden met een centrale “hub”.

70
Q

mainportregio

A

invloedrijk gebied waar de mainport een knooppuntfunctie vervult.

71
Q

achterland

A

Gebied dat voor veel voorzieningen afhankelijk is van een centrale stad. (bijvoorbeeld handel)

72
Q

edge city

A

Nieuw stedelijk centrum buiten de centrale stad in de buurt van
verkeersknooppunten met uitgebreide voorzieningen.

73
Q

CBD (Central business district)

A

Deel van het centrum waar de zakenwereld zit. Vooral herkenbaar door hoogbouw.

74
Q

gentrification

A

Als een vervallen wijk wordt opgeknapt en vervolgens een woonwijk voor
hogere inkomens wordt.

75
Q

stedelijk geleiding

A

Indeling van een stedelijk gebied in deelgebieden, gelet op hun functie.

76
Q

stedelijk netwerk

A

steden die door middel van infrastructuur en onderlinge relaties sterk met elkaar verbonden zijn

77
Q

(economisch) cluster

A

Een gebied met bedrijven die aan elkaar verbonden zijn, bijvoorbeeld
doordat ze diensten voor elkaar uitvoeren.

78
Q

internationale dienstverlening

A

Deel van de dienstensector dat zich focust op ondersteuning van grote
internationale bedrijven.

79
Q

mondiale financiele markten

A

Organisaties die het mogelijk maken voor mensen om op mondiale schaal
te handelen (bijv. in aandelen, obligaties, grondstoffen, etc.).

80
Q

creatieve stad

A

een stad met veel werkgelegenheid in creatieve beroepen

81
Q

innovatie

A

Acties die gericht zijn op vernieuwing, zoals uitvindingen en onderzoek.

82
Q

kosmopolitisme

A

Wereldse instelling door bewoners, kun je zien aan tolerante houding ten opzichte van andere culturen, ideeën, producten etc.

83
Q

ruimtelijke segregatie

A

Het proces van het ruimtelijk groeperen van de bevolking met gemeenschappelijke kenmerken (b.v. inkomen, sociale klasse, cultuur, etniciteit, huishoudensamenstelling) in bepaalde wijken of grotere ruimtelijke gehelen. Veeal door selectieve migratieprocessen. Zie b.v. gentrification.

84
Q

sociale polarisatie

A

Het is een proces waarbij de tegenstellingen tussen groepen in de samenleving sterker worden, waardoor groepen steeds meer tegenover elkaar komen te staan.

85
Q

getto

A

Arme wijk met een oververtegenwoordiging van één etnische minderheid.

86
Q

ommuurde woonwijk (gated community)

A

Woonwijk afgesloten voor mensen die er niet wonen

87
Q

migranten netwerk

A

Netwerk van familieleden en bekenden waar van migranten gebruiken maken in het kader van kettingmigratie.