Week 8 Flashcards

1
Q

Wat is de ziekte van Parkinson?

A

Progressieve degeneratie van de dopaminerge neuronen die in de substantia niagra aanwezig zijn dat kan leiden tot veranderende motorische bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de typische symptomen van progressieve supranucleaire paralyse (PSP) die helpen bij het onderscheiden van de ziekte van Parkinson?

A

Axiale rigiditeit en verticale blikparese

axiale rigiditeit= stijfheid in romp en nek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een man van 70 jaar valt het afgelopen jaar steeds frequenter achterover, is trager en stijver geworden in de motoriek zonder cognitieve veranderingen of visuele hallucinaties, en vertoont hypobradykinesie zonder rusttremor. Welk parkinsonisme is het meest waarschijnlijk?

A

Progressieve supranucleaire paralyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een 68-jarige man met eerdere diagnose essentiële tremor meldt onevenwichtigheid, verslikken, speekselverlies, erectiestoornis, en urineverlies. Bij onderzoek is er onduidelijke spraak, maskergelaat, intentietremor, verhoogde tonus in de armen, en moeite met koorddansersgang zonder hulp.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A

MSA-C (Multiple System Atrophy-Cerebellar type)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke MRI-bevinding is een reden om niet aan de ziekte van Parkinson te denken bij een patiënt met loopstoornissen en rigiditeit?

A
  1. Uitgebreide witte stof afwijkingen op de MRI
  2. Bilaterale Balbinski-reflexen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke klinische kenmerken zijn redenen om de ziekte van Parkinson uit te sluiten bij een patiënt met loopstoornissen en rigiditeit?

A
  1. Tegelijkertijd ontstaan van motorische en cognitieve stoornissen
  2. Ontbreken van asymmetrie in de symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de doelstructuur van diepe hersenstimulatie bij een medicatie-resistente tremor bij een 48-jarige patiënt?

A

Thalamus

DBS: welk gebied wordt gestimuleerd?
* Subthalamicus bij parkinson
* Thalamus bij tremor
* GPi bij dystonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een 56-jarige man heeft trillende handen vooral onder stress, zonder trillen in rust. Bij het uitsteken van de armen ontstaat direct hevig trillen. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A

Essentiele tremor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het effect van dopamine op het directe circuit van de basale kernen?

A

Dopamine stimuleert het directe circuit van de basale kernen en heeft daardoor een stimulerend effect op bewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nummer 1?
Nummer 2?

A

1= Globus pallidus interna
2= Thalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar degenereren de cellichamen van dopaminerge neuronen bij de ziekte van Parkinson?

A

In de substantia nigra pars compacta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een celtype dat voorkomt in het striatum zijn de medium spiny neurons.
Welke van onderstaande beweringen over medium spiny neurons is als enige juist?

A medium spiny neurons zijn excitatoir
B de corticale afferenten (= input) van medium spiny neurons zijn GABAerg
C medium spiny neurons komen ook voor in het cerebellum
D medium spiny neurons zijn de meest voorkomende cellen van de hersenen
E de axonen van medium spiny neurons eindigen in de cerebrale cortex
F cholinerge neuronen in het striatum zijn geen medium spiny neurons

A

cholinerge neuronen in het striatum zijn geen medium spiny neurons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar zijn dopaminerge neuronen gelegen en waar hebben zij hun eindigingen vooral?

A

Dopaminerge neuronen zijn gelegen in de substantia nigra en hebben hun eindigingen vooral in het striatum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het effect van de degeneratie van medium spiny neurons van het indirecte circuit van de basale kernen bij de ziekte van Huntington op de activiteit van neuronen in het interne deel van de globus pallidus?

A

De activiteit van neuronen in het interne deel van de globus pallidus neemt af, waardoor de remming van de thalamus afneemt en dit resulteert in een hyperkinetisch syndroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het effect van het hyperdirecte circuit op het striatum en beweging?

A

Het hyperdirecte circuit is excitoir, grijpt aan op het striatum en remt daardoor beweging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het effect van de release van dopamine op de activiteit van medium spiny neuronen van het directe circuit?

A

De release van dopamine stimuleert de activiteit van medium spiny neuronen van het directe circuit en remt daarmee de inhibitoire output van de basale kernen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
A

1= Cerebrale schors
2= Pons
3= Ruggenmerg
4= Thalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe bereiken de axonen van de pons neuronen de cerebellaire schors en als wat eindigen ze daar?

A

De axonen van de pons neuronen bereiken de cerebellaire schors via de pedunculus cerebellaris media en eindigen daar als mosvezels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Een infarct in de rechter cerebellaire cortex heeft impact op de motoriek via verbindingen naar de cerebellaire kernen, thalamus en motorcortex. Deze verbindingen staan schematisch hier weergegeven.
Geef voor iedere verbinding aan of deze gekruist dan wel ongekruist verloopt.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

“Iedere Purkinje cel ontvangt input van slechts 1 parallelvezel.”
Klopt dit?

A

Nee!
Omdat elke Purkinje cel input ontvangt van duizenden parallelvezels, niet slechts één.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

“Parallelvezels zijn axonen afkomstig van neuronen die gelegen zijn in de hersenstam.”
Klopt dit?

A

Nee!
Omdat parallelvezels axonen zijn van de korrelcellen in het cerebellum, niet van neuronen in de hersenstam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

“Parallelvezels zijn inhibitoir”.
Klopt dit?

A

Nee
Omdat parallelvezels excitatoir zijn en glutamaat vrijgeven, waardoor ze de Purkinje cellen stimuleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de meest voorkomende vezels in het brein?

A

Parallelvezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het verschil in de invloed van de output van de cerebrale motorcortex en de cerebellaire schors op motoriek?

A
  • De output van de cerebrale motorcortex heeft voornamelijk effect op de contralaterale motoriek
  • De output van de cerebellaire schors vooral effect heeft op de ipsilaterale motoriek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welk type zenuwcellen wordt in verband gebracht met het versturen van foutmeldingen die de basis vormen voor het functioneren van het cerebellum?

A

Oliva inferior cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waar vindt de decussatie (kruising) van de informatiestroom tussen linker cerebellum en rechter cortex plaats?

A

In het mesencephalon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is A?
Wat is B?

A

A= Vermis
B= Pedunculus cerebrallis media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Een 30-jarige vrouw heeft onduidelijke spraak, grijpt vaak naast voorwerpen, en heeft een zwalkend looppatroon. Ze gebruikt valproïnezuur voor juveniele myoclonus epilepsie.

Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van haar cerebellaire ataxie?

A

Toxisch-metabool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke bevinding bij neurologisch onderzoek past wel bij een sensore ataxie maar niet bij een cerebellaire ataxie?

A

Positieve test van Romberg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Op welke locatie of welke locaties kan ataxie gelokaliseerd zijn?

A
  1. Achterstrengen
  2. Cerebellum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welk van onderstaande ziektebeelden of medicijnen geeft geen ataxie?
A alcoholabusus
B amiodarone
C PSP
D lithium
E coeliakie
F MSA

A

PSP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waar is het on-off fenomeen tijdens levodopagebruik vooral het gevolg van?

A

De korte halfwaardetijd van levodopa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waarom worden dopamine receptor antagonisten zoals domperidon gegeven tijdens levodopa therapie?

A

Om braken tegen te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Bij het gebruik van welk geneesmiddel treedt het on-off fenomeen vooral op bij de ziekte van Parkinson?

A

Levodopa

34
Q

Voor welke groep Parkinsonpatiënten zijn anticholinergica minder geschikt?

A

Oudere patienten

35
Q

Selegiline kan worden voorgeschreven bij de ziekte van Parkinson.
Hoe verhoogt selegiline de dopamineconcentratie in de synapsspleet?

A

Door MOA-B remming

36
Q

Welke van de volgende stellingen over D2 receptoren zijn juist?

  1. Presynaptische D2 receptoren blokkeren de dopamine release.
  2. D2 agonisten stimuleren pre- en postsynaptische D2 receptoren.
A

Beide stellingen zijn juist

37
Q

Noem twee verschillen tussen een cerebellaire tremor en Parkinson tremor

A
  1. Cerebellaire tremor: aanwezig in actie, intentie tremor, gepaard met cerebellaire ataxie (o.a. dronkenmanspraat, dronkenmansgang)
  2. Parkinson tremor: rust tremor, geen intentietremor, gepaard met Parkinson verschijnselen (o.a. traagheid, bewegingsarmoede, rigiditeit, balansstoornissen)
38
Q

Een 13-jarig meisje heeft snelle, onwillekeurige bewegingen in haar gezicht en hals, en moet vaak kuchen en de keel schrapen zonder verkoudheid. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A

Stoornis van Gilles de la Tourette

39
Q

Welke oorzaken kunnen acuut optredende hemichorea-hemiballisme veroorzaken?

A

Hersenbloeding, hyperglycemie, herseninfarct

40
Q

Een 12-jarige jongen heeft al jaren last van snelle, onwillekeurige bewegingen in zijn gezicht en hals, zonder onwillekeurig produceren van geluiden, klanken of woorden. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A

Persisterende motorische-ticstoornis

41
Q

Een 38-jarige man heeft sinds 5 jaar last van verkramping in de rug die geleidelijk uitbreidt naar de rest van de rug, schouders en nek. Hij ervaart het minst last als hij ligt en het meest als hij staat of loopt. Fysiotherapie heeft niet geholpen en tijdens onderzoek heeft hij een holle rug en oncontroleerbare hoofdbewegingen. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A

Dystonie

42
Q

Een 77-jarige vrouw vertoont plotseling overtollige bewegingen in het gelaat, linkerarm en linkerbeen, met een bloeddruk van 200/100 mm Hg. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

A

Hemichorea

43
Q

4?
9?
14?

A

4= nucleus caudatus
9= nucleus subthalamicus
14= globus pallidus pars externa

44
Q

*=?
Witte pijl=?

A

*= Corona radiata
Witte pijl= Putamen

45
Q

*=?
Pincet=?

A

*= Nucleus caudatus
Pincet = Plexus choroideus

46
Q

A, B, C?

A

A= Nucleus Caudatus
B= Hippocampus
C= Epifyse

47
Q

A, B, C?

A

A= Corpus Callosum
B= Fornix
C= Laterale ventrikel

48
Q

A, B?

A

A= Corpus Mammilare
B= Nucleus dentatus

49
Q

A, B, C?

A

A= Corpus Callosum
B= Thalamus
C= Laterale ventrikel

50
Q

Hoe wordt de richting van een nystagmus gedefinieerd?
A op basis van de langzame component van de oogbeweging
B op basis van de snelle component van de oogbeweging
C op basis van de richting van de visuele prikkel
D op basis van de draairichting van het hoofd

A

op basis van de snelle component van de oogbeweging

51
Q

Op welke eigenschap van de puls-stap response heeft de Paramedian Pontine Reticular Formation (PPRF) effect?
A de snelheid van de saccade
B de richting van de saccade
C de amplitude van de saccade
D de fixatie na de saccade

A

de snelheid van de saccade

52
Q

Uit welke twee type oogbewegingen is een nystagmus samengesteld?

A

Saccade en smooth pursuit

53
Q

Op welke eigenschap van de puls-stap response heeft de Prepositus Hypoglossi (PPH) effect?

A

De fixatie na de saccade

54
Q

Welk van de onderstaande oogbewegingen kan uitgevoerd worden door iemand met verworven oculomotorische apraxia?
A saccades
B smooth pursuit
C optokinetische nystagmus
D vestibulaire oculaire reflex

A

vestibulaire oculaire reflex

55
Q

Op welke eigenschap van de puls-stap response heeft de Prepositus Hypoglossi (PPH) effect?
A de snelheid van de saccade
B de richting van de saccade
C de amplitude van de saccade
D de fixatie na de saccade

A

de fixatie na de saccade

56
Q

Welke twee typen oogbewegingen worden er gemaakt tijdens het lezen van een tekst?
A fixatie en saccade
B fixatie en smooth pursuit
C saccade en smooth pursuit

A

fixatie en saccade

57
Q

Welk van onderstaande kenmerken past niet bij een centrale parese?
A verhoogde tonus
B fasciculaties
C verhoogde spierrekkingsreflexen
D normale trofiek

A

fasciculaties

58
Q

Een verhoogde bicepspeesreflex wijst op een probleem van welke wortels?
A C4-C5
B C5-C6
C C6-C7
D C7-C8

A

C5-C6

59
Q

Twee stellingen over het neurologisch onderzoek zijn:
1. Bij comateuze patiënten kunnen meningeale prikkelingstesten fout-negatief zijn.
2. Uitstralende pijn en fixatie bij een omgekeerde proef van Lasègue past bij een radiculair syndroom L3 of L4 of een n. Femoralis aandoening.

Welke stelling is of welke stellingen zijn juist?

A

1 en 2 zijn juist

60
Q
  1. Dysdiadochokinese kan aanwezig zijn bij een cerebellaire, piramidale en extra-piramidale stoornis.
  2. Een patiënt die als reactie op een pijnprikkel de ogen opent, de armen pathologisch buigt en kreunt heeft een EMV score van E2M3V2.

Welke stelling is of welke stellingen zijn juist?

A

1 en 2 zijn juist

61
Q

Waar bevindt zich het infarct bij een patiënt met plotseling opgetreden hemi-ballisme met grove uitslaande bewegingen van rechterarm en rechterbeen?

A

Locatie: nucleus subthalamicus, links.

62
Q

Bij ernstige vormen van de ziekte van Parkinson kan worden besloten om deep brain stimulatie (DBS) toe te passen.
Welk gebied komt het meest in aanmerking als target voor DBS?

A

Nucleus subthalamicus

63
Q

Welke hersendelen toont dit?

A

Het mesencephalon

64
Q

Welke hersendeel is in overeenstemming met de ziekte van Parkinson?

A

Hersendeel B

65
Q

Volgens het model van Ito, welke structuur is verantwoordelijk voor het versturen van het ‘fout’-signaal naar het cerebellum bij het afstemmen van de vestibulo-oculaire reflex?

A

De klimvezels

66
Q

Welke somatotopische representatie is aanwezig in het linkerdeel van de lobus anterior van het spinocerebellum?

A

In het linkerdeel van de lobus anterior is een representatie van de linkerhelft van het gehele lichaam aanwezig.

67
Q

Wat zijn de kenmerken van een Parkinson tremor?

A

Een Parkinson tremor is asymmetrisch, treedt vooral in rust op, gaat gepaard met andere Parkinson-symptomen, en wordt niet beïnvloed door alcohol.

68
Q

Wat zijn de kenmerken van een essentiële tremor?

A

Een essentiële tremor is vrij symmetrisch, treedt vooral op bij actie, wordt beïnvloed door alcohol, en gaat meestal niet gepaard met andere symptomen.

69
Q

Welke drie medicijnen zijn effectief bij de behandeling van essentiële tremor?

A

Propranolol, Clonazepam, en Primidon

70
Q

In welk geval of in welke gevallen is diagnostisch DNA onderzoek bij bewegingsstoornissen zinvol?
A Indien er sprake is van de ziekte van Huntington.
B Indien er sprake is van een spinocerebellaire ataxie.
C Indien er sprake is van late onset ziekte van Parkinson.
D Indien er sprake is van een bewegingsstoornis met een positieve familiegeschiedenis.
E Indien er sprake is van een bewegingsstoornis en de ouders bloedverwanten zijn.

A

A Indien er sprake is van de ziekte van Huntington.
B Indien er sprake is van een spinocerebellaire ataxie.
D Indien er sprake is van een bewegingsstoornis met een positieve familiegeschiedenis.
E Indien er sprake is van een bewegingsstoornis en de ouders bloedverwanten zijn.

71
Q

In de status mentalis worden de stemming en het affect vastgelegd.
Wat is waar over de duur van de stemming en het affect?
A stemming en affect houden ongeveer even lang aan, namelijk seconden tot minuten
B stemming en affect houden ongeveer even lang aan, namelijk weken tot maanden
C stemming houdt langer aan dan affect, namelijk stemming weken tot maanden en affect seconden tot minuten
D stemming houdt korter aan dan affect, namelijk stemming seconden tot minuten en affect weken tot maanden

A

stemming houdt langer aan dan affect, namelijk stemming weken tot maanden en affect seconden tot minuten

72
Q

Een 78-jarige man lijkt te slapen en reageert mompelend wanneer aangesproken, om vervolgens weer in slaap te vallen. Wat is het bewustzijnsniveau van deze patiënt?

A

Somnolent

73
Q

In de status mentalis wordt informatie die is verkregen uit het psychiatrisch onderzoek vastgelegd in drie hoofdgroepen, de ‘trias psychica’.
In welke hoofdgroep wordt de spraak vastgelegd?

A

Conatieve functies

74
Q

Welke aspecten van de vorm van het denken worden in de status mentalis vastgelegd?
A het tempo en de aanwezigheid van wanen
B het tempo en de samenhang
C de aanwezigheid van wanen en de samenhang
D het tempo, de aanwezigheid van wanen en de samenhang

A

het tempo en de samenhang

75
Q
A
76
Q

Je bent psychiater en ziet een 30-jarige man die de niet-corrigeerbare overtuiging heeft dat de nieuwslezeres van het acht uur journaal hem
via de televisie bespioneert.
Wat is de naam van dit psychiatrische symptoom?
A beïnvloedingswaan
B betrekkingswaan
C Illusoire vervalsing
D overwaardig denkbeeld

A

Betrekkingswaan

77
Q

Wat is de definitie van ‘obsessies’?

A
  1. Een zich herhalende
  2. gedachte (of voorstelling),
  3. dringt zich tegen de wil van de patiënt op,
  4. wordt als egodystoon beleefd
78
Q
A
79
Q

Je bent psychiater en ziet een 30-jarige man. Overdag hoort hij, ondanks dat er niemand in zijn buurt is, stemmen die hem de opdracht geven om zichzelf wat aan te doen.
Wat is de naam van dit psychiatrische symptoom?

A depressieve hallucinatie
B haptische hallucinatie
C imperatieve hallucinatie
D paranoïde hallucinatie

A

Imperatieve hallucinatie

80
Q

Je bent coassistent op een afdeling psychiatrie. Over een uur zal er een 40-jarige man worden opgenomen en je leest ter voorbereiding de informatie van de verwijzer door. De verwijzer heeft een korte status mentalis genoteerd en daarin staat onder andere dat er sprake is van een labiel affect.
Wat wordt bedoeld met een ‘labiel affect’?

A

De zichtbare en hoorbare expressie van de emotionele reactie (affect),wisselt herhaaldelijk en abrupt, zonder duidelijke externe aanleiding

81
Q

Je bent psychiater en noteert de status mentalis van een patiënt. Je beschrijft onder andere de inhoud van het denken.
Welk symptoom valt of welke symptomen vallen onder de inhoud van het denken?
A Derealisatie
B Gedachtevlucht
C Hallucinatie
D Piekeren
E Waan
F Ziektebesef

A

Piekeren en Waan

82
Q

vorm van het denken.
Welk symptoom valt of welke symptomen vallen onder de vorm van het denken?
A Bradyfrenie
B Concretisme
C Confabulatie
D Desoriëntatie
E Incoherentie
F Gedachtearmoede

A
  • Bradyfrenie
  • Concretisme
  • Inocoherentie
  • Gedachtearmoede