Week 7.1 Flashcards
1
Q
de badkamer
A
bathroom
2
Q
de douche
A
shower
3
Q
het gordijn
A
curtain
4
Q
de kamer
A
room
5
Q
de ketel
A
kettle
6
Q
de keuken
A
kitchen
7
Q
herinneren aan
A
to remind of
8
Q
licht
A
light
9
Q
de muur
A
wall
10
Q
het raam
A
window
11
Q
prachtig
A
stunning/gorgeous
12
Q
nieuwsgierig
A
inquisitive/curious
13
Q
schilderen
A
to paint
14
Q
slecht
A
bad
15
Q
het uitzicht
A
view
16
Q
het vloerkleed
A
carpet
17
Q
vooral
A
especially
18
Q
zoals
A
as
19
Q
het ziekenhuis
A
hospital
20
Q
ineens
A
suddenly
21
Q
het ligbad
A
bath
22
Q
ander
A
other
23
Q
de slaapkamer
A
bedroom
24
Q
de woonkamer
A
living room
25
Q
trek hebben in/ik heb trek in een kopje thee
A
to feel like/I feel like a cup of tea
26
Q
het erg vinden/ik vind het niet erg
A
to mind/I don’t mind
27
Q
weer
A
weather
28
Q
stoel
A
chair
29
Q
kapotte
A
broken