week 7 Flashcards

1
Q

Samenstelling bloed (3)

A
  1. cellen: hematocriet
  2. plasma:
    - water
    - zouten, organische moleculen en plasmaeiwitten
  3. serum: plasma zonder stollingsfactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bloedeiwitten (4)

A
  1. Albumine
  2. alpha globine
  3. beta globine
  4. gamma globine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Albumine

A

65% van bloedeiwitten, rol bij osmotische druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Alpha globine

A

11,5%, transporteiwitten, enzym inhiberend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

beta globine

A

11,5%, cholesterol en transferrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gamma globine

A

12%, immunoglobinen (antistoffen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bloedcellen (3)

A
  1. Erytrocyten: rode bloedcellen
  2. Trombocyten: bloedplaatjes
  3. Leukocyten: witte bloedcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Erytrocyten

A

Rode bloedcellen
Geen kern, groot opp voor goede gasuitwisseling
levensduur: 120 dagen
vrouw: 3,7-5,0 x 10¹² / L
man: 4,3-5,5 x 10¹² /L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Trombocyten

A

Bloedplaatjes
140-360 x 10⁹

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leukocyten

A

Witte bloedcellen
5-10 x 10⁹/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hemoglobine

A

Reversibel O2 en CO2 binden
Fe nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Recessus costadiafragmaticus

A

ruimte tussen parietale pleura en diafragma, geen longweefsel, maar vocht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

LV werkt slecht door vochtophoping in recessus costadiafragmaticus

A

vocht ophoping in de longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

RV werkt slecht door vochtophoping in recessus costadiafragmaticus

A

te veel bloed in het lichaam,vochtophoping in bijv. de enkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Eupneu

A

normale ademritme, regelmatig patroon van in- (inademing) en uitademing (passief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dyspneu

A

ademnood

17
Q

Apneusis

A

Lange, diepe inademing, korte uitademing

18
Q

Apneu

A

Ademstilstand

19
Q

Ventilatie

A

uitwisselen van gassen uit de omgeving met het inwendige van onze longen

20
Q

Diffusie

A

mechanisme waarbij O2 of CO2 wordt uitgewisseld met de bloedbaan

21
Q

Transport

A

transport van moleculen in de bloedbaan

22
Q

Perfusie

A

doorbloeden van organen met O2 rijk bloed

23
Q

Longblaasjes

A

Alveoli

24
Q

Belang zelfde snelheid bloedbaan met lucht in kleinste alveoli

A

Bloed en lucht dezelfde snelheid > makkelijker uitwisselen O2 (en CO2)

25
Q

Partiële druk

A

PO2, druk die de O2 moleculen in het drukvat genereren.

26
Q

Alveoli: druk

A

PO2: 104: mmHg
PCO2: 40 mmHg

27
Q

Druk O2 arm bloed

A

PO2: 40 mmHg
PCO2: 45 mmHg

28
Q

Ventilatie-perfusie koppeling

A

sensoren in longweefsel meten PO2 en PCO2
diameter bronchien/arterien aangepast > snelheden bloed en lucht matchen voor optimale overdracht

29
Q

Input voor ademhalingssysteem

A
  1. temperatuur (koud > meer )2 naar spieren)
  2. Motor cortex
  3. Proprioceptoren in gewrichten en spieren
  4. Receptoren in longweefsel
  5. Subcorticale regio’s
  6. Perifere chemoreceptoren
  7. Chemische staat van bloed bij medulla
30
Q

Perifere chemoreceptoren

A
  1. Aortaboog: glomus aoritcum, PO2 meten voornamelijk
  2. A. carotis communis