week 7 Flashcards

1
Q

Welke metabole processen treden er op bij een stijging van het lichaamsgewicht en welke bij een daling?

A

Stijging lichaamsgewicht:

  • stijging van het energieverbruik in 24 uur
  • stijging van het energieverbruik bij inspanning
  • stijging van het thermisch effect van voedsel
  • stijging van de werking van het schildklierhormoon
  • stijging van de sympathische activiteit
  • daling van de parasympatische activiteit.

Bij daling van het lichaamsgewicht is alles andersom (stijging = daling en daling = stijging).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de vier behandelopties voor obesitas?

A
  • dieet
  • verhoging van fysieke activiteit
  • farmacotherapie
  • bariatrische chirurgie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de werking van het medicijn Orlistat (xenical)?

A

Orlistat verminddert de werking van pancreaslipase, waardoor vet minder goed opgenomen kan worden. Medicijn tegen obesitas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de functies van cholesterol?

A
  • bouwsteen celmembraan
  • gal
  • voorloper steroïdhormonen
  • voorloper vitamine D
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijf de werking van statines.

A

Statines remmen het enzym HMG-CoA reductase wat een rol heeft in de synthese van cholesterol. Hierdoor kan er minder/geen cholesterol gevormd worden.
HMG-CoA reductase is de snelheidsbepalende stap in de cholesterolsynthese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke stoffen bevinden zich in de kern en welke in de mantel van een lipoproteïne?

A

In de kern bevinden zich triglyceriden en veresterd cholesterol.
In de mantel bevinden zich fosfolipiden, vrij cholesterol en afhankelijk van het soort lipoproteïne speciale eiwitten: apolipoproteïnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de verschillen/indelingen van de verschillende lipoproteïnen?

A

Hoe hoger de dichtheid van de deeltjes, hoe meer cholesterol ze bevatten.

  • Chylomicron: bevatten veel triglyceriden en weinig cholesterol. Groot en lage dichtheid.
  • Chylomicron remnant: deel van de triglyceriden is eruit dus iets kleiner deeltje met iets hogere dichtheid.
  • VLDL: very low density lipoproteïn. Grote deeltjes met lage dichtheid.
  • LDL: kleinere deeltjes met een wat hogere dichtheid.
  • Lp(a): soort LDL-deeltje, maar hieraan zit nog een staart (waardoor ze groter worden).
  • HDL: klein deeltje met een grote dichtheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de functies van apolipoproteïnen?

A
  • ligand voor receptoren
  • beïnvloeding binding van andere apo’s aan receptoren
  • co-factoren voor enzymen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke verschillende apolipoproteïnen zijn er?

A

Apo A1: HDL, chylomicronen - structuureiwit voor HDL, activator voor LCAT (LCAT zet vrij cholesterol om in cholesterolester)
A2: HDL - structuureiwit HDL, activator hepatisch lipase
B48: chylomicronen en -remnants - nodig voor chylomicronsecretie, bindt niet aan de LDL-receptor
B100: VLDL, IDL, LDL, Lp(a) - VLDL-secretie, ligand voor LDL-receptor
C1: chylomicronen, VLDL, HDL - activator voor LCAT
C2: chylomicronen - cofactor voor LPL
C3: chylomicronen, VLDL, HDL - inhibitor LPL
E: chylomicronen, IDL, VLDL, HDL - nodig voor chylomicronen-secretie, ligand LDL receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf de exogene pathway.

A

De uit de darm opgenomen triglyceriden en cholesterol worden vervoert via een chylomicron. Voor de vorming hiervan is het enzym microsomaal transfer proteïne (MTP) nodig. Wanneer het chylomicron aankomt in de capillairen zorgt lipoproteïne lipase (LPL) voor het binden van triglyceriden uit het chylomicron via binding met apo-C-II, om deze te vervoeren naar spier- en vetweefsel. In het overblijvende deeltje zitten minder triglyceriden en relatief meer cholesterol: chylomicron remnant. Dit deeltje wordt opgevangen door de LRP- of LDLR-receptor en gaat zo naar de lever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beschrijf de exogene pathway.

A

De uit de darm opgenomen triglyceriden en cholesterol worden vervoert via een chylomicron. Voor de vorming hiervan is het enzym microsomaal transfer proteïne (MTP) nodig. Wanneer het chylomicron aankomt in de capillairen zorgt lipoproteïne lipase (LPL) voor het binden van triglyceriden uit het chylomicron via binding met apo-C-II, om deze te vervoeren naar spier- en vetweefsel.
In het overblijvende deeltje zitten minder triglyceriden en relatief meer cholesterol: chylomicron remnant. Dit deeltje wordt opgevangen door de LRP- of LDLR-receptor en gaat zo naar de lever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschrijf de LDL-receptor metabolisme.

A

De LDL-receptor zit op het plasmamembraan in een holletje in de levercel (clathrin coated pit). Wanneer LDL bindt aan de receptor (met apo B100), wordt het complex opgenomen in een vesicle, waarna het LDL wordt afgebroken en de LDL-receptor wordt recycled.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de werking van PCSK9?

A

PCSK9 is een eiwit die circuleert in het bloed. Wanneer het PCSK9 in een vesicle komt met de LDL-receptor, wordt deze niet meer gerecycled maar afgebroken. Als er te weinig PCSK9 is gaat de LDL-receptor langer mee, waardoor het cholesterol beter kan worden weggevangen en afgebroken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn symptomen voor een hypercholesterolemie?

A
  • arcus lipoides (voor 40e levensjaar)
  • xanthomen
  • xanthelasmata
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke factoren bepalen de biologische beschikbaarheid?

A

Een deel van het medicijn kan vernietigd worden in het maag-darmkanaal. Vervolgens kan een deel niet geabsorbeerd worden of vernietigd in de darmwand. Daarna kan het nog vernietigd worden in de lever (first pass effect). Wat na dit alles overblijft is de biologische beschikbaarheid van het medicijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij welke manieren van geneesmiddeltoediening is er geen first-pass effect?

A
  • sublinguaal
  • inhalatie
  • transdermal patch (pleister)
  • rectaal
  • intraveneus
  • zalf
17
Q

Wat zegt het verdelingsvolume (Vd)?

A

De hoeveelheid volume waarover een geneesmiddel verdeeld is. Dit kan over het bloed (5-6 L), over het interstitium (11-12 L), maar ook over de vloeistof in de cellen (40 L) zijn.

18
Q

Wat is fictief verdelingsvolume?

A

Hierbij is het verdelingsvolume hoger dan het lichaamsvocht (sowieso boven de 100L/70kg is fictief). Dit komt doordat de stof zich ophoopt in stof buiten het bloed, zoals vet of bot. Deze reservoirvorming is een potentieel gevaar.

19
Q

Wat gebeurt er bij de metabolisme van geneesmiddelen?

A

Dit staat in teken van het maken van goed wateroplosbaar geïoniseerde verbindingen, zodat ze via de urine het lichaam kunnen verlaten. Hierdoor kunnen geneesmiddelen van actief naar inactief, van actief naar actief of van inactief naar actief gaan. Het is daarom belangrijk om niet alleen naar de moederstoffen maar ook naar de metabolieten te kijken.

20
Q

Welke twee fase reacties heb je bij de metabolisme van geneesmiddelen?

A

Fase 1 reacties: oxidatie (cytochroom P450 enzymen), hydrolyse (esterases) en reductie (reductases)
Fase 2 reacties (conjugatie): acetyl (N-acetyltransferases), glucuronide (glucuronyltransferases) en sulfaat (sulfotransferases).
Bij een conjugatie wordt er een grote wateroplosbare groep aangezet.

21
Q

Bij welke situaties heb je een positieve stikstofbalans?

A
  • groei
  • wondgenezing
  • zwangerschap
  • bodybuilding
22
Q

Bij welke situaties heb je een negatieve stikstofbalans?

A
  • ondervoeding/vasten (proteïne-energie malnutritie)
  • grote wonden/brandwonden
  • koorts
  • cachexie (bijv. bij kanker, COPD)
  • hyperthyroïdie
23
Q

Wat is de pathologie van phenylketonurie (PKU)?

A

Normaal wordt phenylalanine omgezet door phenylalanine hydroxylase (PAH) in tyrosine. Maar bij PKU is dit enzym niet goed werkzaam. Tyrosine is nodig voor melanine, L-dopa en het schildklierhormoon. Het lage melanine zorgt voor hypopigmentatie. Een hoog phenylalanine, laag dopamine en laag schildklierhormoon zorgen voor cognitie stoornissen. Phenylalanine is toxisch voor de hersenen (vooral in ontwikkeling).

24
Q

Wat zijn klinische kenmerken van onbehandeld PKU?

A
  • Ernstige irreversibele psychomotore ontwikkelingsachterstand
  • verstandelijke handicap
  • epilepsie
  • gedragsproblemen: hyperactief en autismespectrum
25
Wat is de behandeling van PKU?
Phenylalanine beperkt en tyrosine rijk dieet. Phe-waarde bij: kinderen < 360 microM volwassenen < 600 microM zwangeren < 360 (liefst 240) microM. Er worden aminozuurpreparaten toegevoegd zodat er geen tekort ontstaat van andere aminozuren. Daarnaast worden er ook supplementen na aanleiding van andere deficiënties gegeven zoals vit B6, B11, B12 en ijzer. Er moeten ook voldoende calorieën gegeten worden, want als er energie uit eiwitten gehaald moet worden kan er alsnog een verhoogd phenylalanine ontstaan.
26
Wat zijn de symptomen bij een hyperammoniëmie?
Encefalopathie in neonaten: progressieve sufheid, slecht drinken, braken, hypotonie, convulsies in kinderen/volwassenen: veranderd bewustzijn, geprikkeld, tremor, ataxie (niet doelgericht iets kunnen doen), convulsie, weigering van eiwitrijk voedsel en ontwikkelingsachterstand hyperventilatie
27
Hoe wordt een hyperammoniëmie behandeld?
- geef zo min mogelijk eiwit - geef medicatie die stikstof wegvangt - geef aminozuren die essentieel zijn voor de ureumcyclus en carnitine - lactulose - geef voldoende energie - vermijd tekort essentiële aminozuren en vitamines/mineralen - behandel de onderliggende oorzaak die energie kost.
28
Wat zijn porfyrines?
Porfyrines zijn voorlopers (precursors) van heem
29
Beschrijf twee verschillende porfyriëen.
Acute porfyrie: aanvallen van buikpijn met neurologische uitval door stapeling van delta-aminolevuline zuur (dALA). Cutane porfyrie: (blauw) licht geïnduceerde huidklachten door stapeling van porfyrines in de huid. pijnloze blaren, pijn.
30
Wat zijn uitlokkende factoren voor een acute porfyrie aanval?
- Geneesmiddelen die CYP450 gebruiken - hormonale veranderingen / premenstrueel - infecties - calorische restricties / vasten - zware rokers - alcohol - zware inspanning - blootstelling aan kou - emotionele stress