Week 6 Flashcards

1
Q

Anti-TNF-alfa

A
  • behandeling reumatoïde artritis, psoriasis en morbus Crohn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Effecten van TNF-alfa

A
  • inductie productie cytokinen
  • toename ontstekingscellen in ontstoken weefsel
  • anti TNF alfa remt dus de inflammatie en weefselbeschadiging (-mab)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is biosimilair?

A

goedkopere versies van bestaande biologicals die bijna hetzelfde werken. hetzelfde in aantal aminozuren maar verschillend in het aantal gebonden suikers (glycosylatie)
- reverse engineerd (biologicals vanuit DNA en biosimilairs vanuit eindproduct geanalyseerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beta-lactam antibiotica

A
  • tijdsafhankelijk: gedurende een bepaalde tijdsduur de antibioticumconcentratie op de plaats
    van infectie boven de MRC of MDC van het micro-organisme houden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

aminoglycosiden en quinolonen

A

Concentratie-afhankelijk: De effectiviteit van de behandeling hangt af van de bereikte piekconcentratie na toediening; een korte blootstelling van de bacterie aan het antibioticum in een zo hoog mogelijke (weliswaar toelaatbare) concentratie geeft hierbij het beste resultaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aminoglycosiden

A
  • kleine therapeutische breedte
  • verschil tussen de gewenste serumconcentratie en de toxische serumconcentratie niet groot
  • Deze gevaren nemen nog toe indien de middelen worden verstrekt aan patiënten met verminderde nierfunctie omdat de aminoglycosiden via de nier worden uitgescheiden. In zulke gevallen is het nodig de dosering precies aan te passen aan de kwaliteit van de nierfunctie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

3 manieren horizontale genoverdracht micro-organismen:

A
  • transactie via fagen
  • conjugatie: celcontact DNA overdracht via conjugatiebuis
  • transformatie: opname van vrij DNA door een cel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom is beta-lactam antibiotica het meest gebruikt?

A
  • veilig
  • goedkoop
  • relatief weinig bijwerkingen
  • belangrijkste groep antibiotica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is transpeptidase?

A
  • GAM en NAM vormen met aminozuren de peptidoglycaanlaag
  • deze wordt verstevigd door transpeptidase
  • ook wel penicilline bindend eiwit genoemd (PBP) want kan binden aan een penicilline als amoxilline)
  • beta- lactam antibiotica grijpt hierop aan!
    (bacterie gaat dan door omdat celwand instabiel is en er hoge osmolariteit in cel is en er water instroomt en zo ontploft de cel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk middel voor S. aureus infectie?

A
  • flucloxacilline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cefalosporinen

A
  • kunnen alleen intraveneus worden gegeven
  • 3 generaties
  • 1e: beter voor grampositieven
    3e: beter voor gramnegatieven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

carbapenems

A
  • breedspectrum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doet clavulaanzuur?

A
  • in combinatie met amoxiline (een antibioticum) = augmentin
  • zorgt dat de beta lactamase (die amoxiline anders af zou breken) afgebroken wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

grampositieve bacteriën

A
  • bijna altijd kokken
  • dikke celwand
  • 1 membraan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gram negatieve bacteriën

A
  • Bijna altijd staven
  • dunne celwand maar 2 membranen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen therapie en profylaxe?

A
  • therapie: eerst empirisch (rekening met meest waarschijnlijke verwekkers) daarna gericht op kweekuitslag. deze overgang van empirisch maar gericht is stroomlijnen
  • profylaxe: om infectie te voorkomen, er is nog geen sprake van een infectie
17
Q

farmacodynamiek

A

wat het middel met het lichaam doet

18
Q

farmacokinetiek

A

wat het lichaam met het middel doet

19
Q

MIC en MBC

A

MIC: minimaal om bacterie te laten stoppen met delen (Inhibit) MIC waarde belangrijk voor resistentie, MIC> afkapwaarde=resistent
MBC: minimale hoeveelheid antibiotica om bacterie te doden (Bactericide)

20
Q

clostridium difficile enterocolitis

A
  • overgroei van C. difficile door selectie door antibiotica
  • deze bacterie produceert toxinen
  • er ontstaat pseudomembraneuze colitis
  • waterige diarree bloed koorts
21
Q

SWAB

A

hulpmiddel voor bepalen (empirische) therapie en voorkomt onnodig antibioticagebruik

22
Q

toxoplasmose tijdens zwangerschap

A
  • hoe later de infectie tijdens de zwangerschap optreedt, hoe groter de complicaties
  • (terwijl bij rubella en andere infecties juist hoe eerder hoe grotere complicaties)
23
Q

wat zegt meetbaar IgG in serum bij zwangere moeder

A
  • dat er immuunrespons is doorgemaakt dus kans op geïnfecteerd kind is kleiner
24
Q

congenitale rubella

A
  • vrouwen meestal asymptomatisch/algemene klachten van niet lekker zijn
  • caractart, hartafwijkingen, doofheid
  • geen therapie beschikbaar, er kan alleen preventief gevaccineerd worden
25
congenitale CMV (cytomegalovirus)
- (latente) infectie komt vaak voor - kind geïnfecteerd door primo infectie of reactivatie - meeste kinderen asymptomatisch - hepatosplenomegalie, trombocytopenie, neurologische schade - therapie: (vi)ganciclovir, hierdoor gehoorschade beperkt
26
congenitale herpes simplex virus
- merendeel van de kinderen heeft herpes neonatorum HSV-1 - huid, oog, mond infecties en slap en suf kind
27
congenitale syfilis
- Treponeda Pallidum - transmissie via de placenta - transmissiekans het grootst bij primaire of secundaire infectie - spontane abortus, groeiachterstand, vroeggeboorte - therapie: benzylpenicilline
28
congenitale hepatitis B
- moeder is HbsAg positief bij drager en bij actieve infectie HBeAg positief - kan leiden tot HCC en cirrose - preventie vaccinatie
29
Neisseria gonorrhoeae
- diplokok - veel op slijmvliezen - gram-neg - pili - kapsel - intracellulaire vermenigvuldiging - druiper, urethritis, septische arthritis - kweek of PCR - behandeling: ciprofloxacine, cefotaxim, azitromycine, en ceftriaxon (intraveneus)
30
treponema pallidum (syfilis/lues)
- wokkel, spirocheet, niet kweekbaar - serologie maar je kan kruisreactie krijgen - stadium 1: ulcus, (3-90 dagen) - stadium 2/secundair: systemisch, rash (4-10 wk) - stadium 3/tertair: in de diepe weefsels/organen (3-15 jaar) - PCR ulcus - serologie: treponemaal en non-treponemaal, screening met ELISA: IgG
31
syfilis behandeling
- peniciline - <1 jaar, actieve infectie 1x - > 1 jaar, latente infectie 3x
32
chlamydia trachomatis
- iets tussen bacterie en virus in - heeft cellen nodig: obligaat intracellulair - lange incubatietijd - 3 biovars (hoofdgroepen) - diagnostiek urinestraal: eerste straal met epitheelcellen - behandeling: azitromycine, doxycycline (komen echt in de cel, remmen eiwitsynthese)
33
wat zijn de 3 hoofdgroepen van chlamydia?
- A, B, C: trachoom - D-K: urogenitale infecties - L1 t/m 3: lymfogranuloma venereum bij homoseksuele mannen, ernstiger beloop, lymfeklierzwelling en anale klachten, langere behandeling
34
mycoplasma genitalium
- lijkt op chlamydia - sexueel overdraagbaar maar geen klassieke soa - uretrhirits bij mannen - testen met PCR - behandeling: azithromycine (maar veel resistentie)
35