Week 4 Flashcards

1
Q

Dermatoom

A

Deel van de huid (sensibel)
Geinnerveerd door 1 zenuw uit een segment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Myotoom

A

Spiergroepen (motorisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Tel-encaphalon

A

Differentieert in het cerebrum en sub-corticale kernen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Di-encephalon

A

Differientieert in de (hypo) thalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mes-encephalon

A

Diffferienteert in de middenhersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Met-encephalon

A

Differentieert in het cerebellum en de pons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Myel-encephalon

A

Diferentieert in de medulla oblongata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Uit welke delen bestaat de hersenstam?

A

Middenhersenen, pons en medulla oblongata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Corpus callosum

A

Verbinding van de twee hersenhelften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Grijze stof in de hersenen

A

Cellichamen en dendrieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit bestaat de witte stof uit de hersenen?

A

Axonen met myelineschede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Oligodendrocyten

A

-Maken myelineschede en isoleren axonen in centraal zenuwstelsel
-1 cel kan meerdere cellen myeliniseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Astrocyten

A

-Geeft structuur aan neuronen
-Geeft metabole ondersteuning aan neuronen
-hulp bij repareren van uitlopers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

microglia

A

-Verdediging en immuungerelateerde activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke gliacellen zijn er?

A

-Oligodendrocyten
-Astrocyten
-Microglia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke richting stroomt kalium op door de kalium kanalen?

A

De cel uit, binnen de cel is de concentratie kalium groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke richting stroomt natrium op door de natrium kanalen?

A

De cel in, buiten de cel is de concentratie natrium groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Depolarisatie

A

Het positiever worden van de membraanpotentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Repolarisatie (hyperpolarisatie)

A

Het negatiever worden van de membraanpotentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Actiepotentiaal

A

-Een alles of niets reactie
-Duur ervan verschilt per celtype
-Ion concentraties veranderen bijna niet
-Ontstaat meestal in het initieel segment, net achter de axonheuvel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Somatisch zenuwstelsel

A

Bewuste acties via het bewegingsapparaat

22
Q

Welke ‘gevoel’ heeft te maken met somato-sensibel?

A

Gevoel, tast, pijn, temperatuur, vibraties

23
Q

Ganglia

A

Groep neuronen buiten het CNS met een onderling overeenkomende functie

24
Q

Ramus

A

-latijn voor tak
-sensorisch en motorisch

25
Q

Dorsale radix

A

Sensorische informatie

26
Q

Ventrale radix

A

Motorische informatie

27
Q

Segmenten

A

-De plek van uittreden van de zenuwen
-Is verbonden met een dermatoom of myotoom

28
Q

Plexus

A

-Herschikking van de spinale zenuwen
-zenuwen uit meerdere segmenten komen hier samen
-Schade aan de plexus betekend schade aan meerdere dermatomen en myotomen

29
Q

Vitale somato-sensibiliteit

A

-Pijn en temperatuur
-Kruist in de hersenstam

30
Q

Gnostische somato-sensibiliteit

A

-Gevoel, druk, vibraties
-kruist in het ruggenmerg

31
Q

Synapsen

A

-Einde van het axon
-Chemisch
-Elektrisch

32
Q

Elektrische transmissie (synapsen)

A

-Via gap junctions recht tegenover elkaar (connexonen)
-continue verbinding
-weinig selectief
-Niet uitputbaar

33
Q

Chemische transmissie (synapsen)

A

-Via neurotransmitters
-Neurotransmitters fuseren met pre-synaptisch membraan
-receptoren op post-synaptisch membraan geven signaal door

34
Q

Dense-core vesicles

A

-Moeilijk zichtbaar onder Elektronenmicroscoop
-Is cel zuinig mee
-worden niet gerecycled

35
Q

Clear-core vesicles

A

-Zichtbaar als witte ruimte onder Elektronenmicroscoop
-Worden gerecycled
-Worden het meeste gebruikt

36
Q

Spierspoeltjes

A

-registreren lengte van de spier
-parallel geschakeld
-reguleren spiertonus
-kunnen de lengte constant houden

37
Q

Peeslichaampjes van Golgi

A

-Zit in de pees van de spier
-kunnen de kracht constant houden
-in serie geschakeld
-Zorgen dat alpha motorische neuronen geremd worden

38
Q

Alpha motorische neuronen

A

Innerveert extrafusale spiervezels in de skeletspieren

39
Q

Gamma motorische neuronen

A

Innerveren intrafusale spiervezels (spierspoeltjes)

40
Q

Kernreceptor

A

-Bindt rechtstreeks aan het DNA
-lipofiel (hydrofoob) ligand
-Beinvloed transcriptie

41
Q

Uit welke domeinen bestaat een kernreceptor?

A

-Een hormoonbindingsdomein
-DNA bindingsdomein
-Dimerisatie domein
-Co-activator/repressor domein

42
Q

Noem de drie membraanreceptoren

A

-Ion gekoppeld
-G-proteine gekoppeld
-Enzymgekoppeld

43
Q

Uit welke domeinen bestaat een membraanreceptor?

A

-Hormoonbindingsdomein
-Transmembraan domein (verankering)
-Transductie domein (geeft het signaal door in de cel)

44
Q

Waaruit bestaat een G eiwit gekoppelde receptor?

A

α-subunit (geeft het signaal door)
ß-subunit
y-subunit

45
Q

Wat zijn enzymgekoppelde receptoren

A

Dimeer receptor
Gebruikt kinase (fosforylering) als activatie

46
Q

Hoe werkt een enzymgekoppelde receptor?

A
  1. Aan de membraanreceptor bindt een ligand
  2. De membraanreceptor wordt gefosforyleerd
  3. RAS: GDP naar GTP
    PI3-kinase -> fosforylering cascade
  4. Er zijn veranderingen van de concentratie van intracellulaire signaaltransductie moleculen (Kinases en fosfatases)
  5. Functionele respons in de cel
47
Q

Hoe werkt een G eiwit gekoppelde receptor?

A
  1. Aan de membraanreceptor bindt een ligand
  2. In de Gα-subunit wordt GDP omgezet in GTP
  3. Er zijn veranderingen van de concentratie van intracellulaire signaaltransductie moleculen (second messengers)
  4. Veranderingen van expressie of functie van eiwitten
  5. Functionele respons cel
48
Q

Wat is de piramidebaan?

A

-Baan van motorneuronen van de hersenen naar het ruggenmerg
-De kruising van de zenuwen vindt plaats in de medulla
-Bewuste motorische aansturen

49
Q

Ataxie

A

stoornis van het cerebellum

50
Q

Waar is de basale ganglia bij betrokken?

A

Betrokken bij het starten en stoppen van bewegingen