Week 3 Flashcards

1
Q

wanneer heb je toegenomen aantal witte bloedcellen in het bloed?

A
  1. normale reactie van het lichaam op bv. infecties / ontstekingsprocessen
  2. leukemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe ziet het bloed van een CML (chronische myeloide leukemie) patient eruit?

A

leuko-diff;
- basofiele granulocyten 3% wijst op CML
- eosinofiele granulocyten 3%
- neutrofiele granulocyten 40%
- lymfocyten 3%
- monocyten 1%
- blasten 6% wijst op CML
- promyelocyten 1% wijst op CML
- myelocyten 15% wijst op CML
- metamyelocyten 8% wijst op CML
- Staven 20% wijst op CML

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar zorgen
1. radioactieve straling
2. mutagene stoffen
3. erfelijke factoren
voor?

A

toename van defecten in regelgenen en uiteindelijk leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de reactie van een cel op DNA-schade?

A
  • aanzetten van DNA herstel-mechanismen
  • incorrect DNA schade herstel: cel gaat dood
  • incorrect DNA schade herstel/ cel gaat niet dood: mutaties gevolgd door transformatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

DNA-schade waarneembaar of niet.

A
  • waarneembaar met microscoop: chromosoom-afwijkingen
  • niet waarneembaar met microscoop: punt-mutaties, micro-deleties, micro-inserties etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wie heeft chromosoom fout ontdekt bij leukemie?

A

Jeanet Rowley in Chicago
heeft Philadelphia chromosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wie heeft DNA fout ontrafeld?

A

Gerard Groveld in Rotterdam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wie heeft geneesmiddel leukemie ontdekt?

A

Brian Druker in Portland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is Philadelphia chromosoom bij (chronische myeloide) leukemie

A

t(9;22) translocatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

feitjes over chromosoom

A
  • 20.000 genen in iedere cel
  • alle genen hebben een naam
  • genen bestaan uit exonen en intronen
  • genen coderen voor eiwitten
  • eiwit code bevindt zich in de exonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

translocatie t(9;22) wat betreft (chronische myeloide) leukemie

A

BRC ligt op chromosoom 22
ABL ligt op chromosoom 9

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

translocatie t(9;22) of Philadelphia chromosoom leidt tot een nieuw (fusie-)gen BRC-ABL

A

BRC-ABL gen product is een nieuw fusie eiwit; een tyrosine kinase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Brian Druker, geneesmiddel
het succesverhaal van imatinib (= Gleevec) als doelgerichte (targeted) therapie, resultaat:

A

van minder dan 20% naar meer dan 90% genezing (vanaf 2000)
imatinib blokkeert de functie van het BRC-ABL eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is imatinib resistentie:

A

mutaties in het ABL1 gedeelte van het BRC/ABL fusie-eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de behandeling van chronische myeolide leukemie:

A
  1. imatinib (Gleevec)
  2. dasatinib, nilotinib
  3. stamceltransplantatie
    wat gebeurt er als deze TKI (tyrosine kinase inhibitors) niet meer werken: overgang naar acceleratie fase en blasten fase.
    blastenfase is moeilijker te behandelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn graphics: aminozuurverandering

A

threonine 315 wordt isoleucine: T315I (ponatinib)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

acute myeloide leukemie, prognose op basis van chromosoomafwijkingen:

A

gunstig = inv (16), t(15;17), t(8;21)
standaard
ongunstig = monosomie 7 (betekent 1 X-chromosoom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

sv. chromosoom afwijkingen bij leukemie

A

bij leukemie vindt ophoping van niet functionele cellen (meestal blasten) plaats die de normale bloedcelvorming ernstig onderdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

sv. chromosoom afwijkingen bij leukemie

A

leukemie wordt veroorzaakt door mutaties in het DNA. bij meer dan de helft van de gevallen zijn deze genetische veranderingen met een microscoop waarneembaar. Onder deze cytogenetische veranderingen vinden we vaak chromosoom translocaties, die karakteristiek zijn voor bepaalde leukemie typen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

sv. chromosoom afwijkingen bij leukemie

A
  • bij chronische myelodie leukemie wordt bij meer dan 95% van de gevallen een translocatie t(9;22) (Philadelphia chromosoom) waargenomen
  • als gevolg van deze translocatie wordt een fusie-gen BRC-ABL gevormd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

sv. chromosoom afwijkingen bij leukemie

A

middels moleculair biologische en immunologische technieken kan het unieke BRC-ABL mRNA en eiwit in de leukemie cellen worden aangetoond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

sv. chromosoom afwijkingen bij leukemie

A

bij patienten met chronische myeloide leukemie die van een chronische fase overgaan in een acute fase worden vaak additionele cytogenetische afwijkingen waargenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

sv. chromosoom afwijkingen bij leukemie

A
  • patienten met acute myeloide leukemie kunnen worden onderverdeeld op basis van cytogenetische afwijkingen
  • op basis van karyotypering kan onderscheid worden gemaakt tussen patienten met een goede prognose (translocaties t(8;21) en t(15;17)) en patienten met slechte vooruitzichten (chromosoom 7 afwijking)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

waaruit bestaat het chromosoom

A

DNA, histonen, andere eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

waaruit bestaat DNA

A

genen (ongeveer 2% van totale DNA)
centromeer
telomeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

hoe ziet de pakking van het DNA eruit

A

elke cel bevat ongeveer 2 meter DNA, ingepakt in een kern van ongeveer 10 micrometer doorsnede

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

hoe ziet de celcyclus eruit: (tekening)

A

G1; celgroei
S; verdubbeling van DNA
G2; klaarmaken voor mitose
M; uitverdeling van de chromosomen over de dochtercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

uit welke fasen bestaat de mitose

A

profase
prometafase
metafase
anafase
telofase
cytokinese

29
Q

hoe worden de chromosomen uit elkaar getrokken

A
  • de centrosoom wordt verdubbeld in de S fase
  • in de mitose gaan beide centrosomen uit elkaar
  • spoeldraden komen uit het centrosoom en worden aan het chromosoom vastgemaakt (kinetochoor)
  • als alles vastzit begint de anafase
30
Q

technieken om chromosomen te kunnen zien

A
  • alle chromosomen aankleuren (bv. R bandering)
  • in situ hybridisatie (FISH)
  • chromosoom specifieke probes (FISH)
31
Q

chromosomale afwijkingen …

A

structurele afwijkingen
- deleties
- translocaties
- dicentrische chromosomen

32
Q

hoe ontstaan chromosomale afwijkingen?

A

breuken in het DNA (door de hele celcyclus)
- translocaties
- deleties
- dicentrische chromosomen
etc.

33
Q

wat gebeurt er met een dicentrisch chromosoom?

A
  • chromosomen worden in de metafase uit elkaar getrokken
  • dit gaat in ongeveer 50% van de gevallen fout bij dicentrische chromosomen
34
Q

chromosomale afwijkingen …

A

numerieke afwijkingen:
- chromosoomverlies
- chromosoomduplicatie

35
Q

hoe ontstaan numerieke afwijkingen?

A
  • in de metafase worden alle chromosomen vastgemaakt
  • als een chromosoom niet vast zit voordat de uitverdeling begint, dan kan er een chromosoom te veel of te weinig in de dochtercel komen (non-disjunctie)
36
Q

hoe ontdek je numerieke afwijkingen

A
  1. in het karyogram
  2. analyse van (CA)n repeats,
  3. bij NGS (Next Generation Sequencing): verlies van Single Nucleotide Polymorphisms
37
Q

hoe ontstaat een deletie

A
  • eerst dubbelstrengs breuk in DNA
  • dan mitose
  • het stukje chromosoom zonder centromeer wordt niet goed uitverdeeld
  • er ontstaat een cel die een (stuk) chromosoomarm mist
38
Q

de catastrofe: chromothripsis

A
  • chromosomen kunnen in kleine stukjes breken en weer aan elkaar gezet worden: chromothripsis
  • dit kan gebeuren met 1 chromosoom of met meerdere
39
Q

regulatie van replicatie

A
  • het hele chromosoom moet precies 1 keer per celcyclus verdubbeld worden
  • replicatie gebeurt vanaf een ‘origin of replication’
  • elke origin moet maar 1 keer per S-fase starten met verdubbeling
40
Q

amplificatie

A
  • hele chromosoom moet precies 1 keer per celcyclus verdubbeld worden
  • als dat niet gebeurt, komen er meerdere kopieen van een deel van het chromosoom (1 of enkele genen)
  • dit kun je zien als homogeen kleurende gebieden of ‘dubbel minute’ chromosomen
41
Q

bijdragen aan tumorigenese

A

activering vann oncogenen door:
- translocatie
- verdubbeling van chromosoom
- genamplificatie
inactivering van tumor suppressor genen door:
- deletie
- verlies van chromosoom

42
Q

telomeren beschermen

A
  • zonder beschermende werking van telomeren zijn DNA uiteinden ‘zichtbaar’ voor de cel
  • T-loop nodig om te voorkomen dat telomeer als breuk wordt herkend door NHEJ
  • als telomeren niet zijn beschermd, kunnen ze aan elkaar gekoppeld worden, net als DNA dubbelstrengs breuken
  • dit gebeurt door niet-homologe end-joining
43
Q

alternatieve telomeerverlenging:

A

85-90% van alle tumoren brengt de telomerase tot expressie
waarom niet 100%
er zijn ook nog andere mechanismen om telomeren te verlengen: ALT
hiervan is niet (precies) bekend hoe het werkt

44
Q

detectie en identificatie van chromosomale afwijkingen

A
  • klassieke cytogenetica (banderings technieken)
  • moleculaire cytogenetica
    fluorescente in situ hybridisatie (FISH)
    array (SNP array)
  • moleculaire diagnostiek
    PQ-PCR (fusie genen)
    Q-PCR
    sequencing (Sanger –> next generation seq)
45
Q

hoe werkt kweken?

A

materiaal: beenmerg of bloed (met blasten)
kweekmedium met groeifactoren
mitose blok (colcemid)
hypotoon en fixatief

46
Q

gebandeerde metafasen

A

G-bandering
R-bandering
Q-bandering

47
Q

chromosomale afwijkingen

A

numerieke afwijkingen
structurele afwijkingen
- gebalanceerd
- niet-gebalanceerd

48
Q

numerieke afwijkingen

A

winst (van een compleet chromosoom)
verlies (van een compleet chromosoom)

49
Q

structurele afwijkingen

A

gebalanceerd
- translocatie (uitwisseling van terminaal chromosomaal segment)
- inversie (binnen een chromosoom)
- insertie
niet-gebalanceerd
- deletie (deel van chromosoom)
- amplificatie (duplicatie, dmin, hsr)
- niet-gebalanceerde translocatie
- gen mutatie (op niveau van baseparen)

50
Q

het chromosoom

A

korte arm (petit)
centromeer
lange arm

51
Q

structurele chromosoom abnormaliteiten

A

deletie- verloren stuk van het chromosoom
terminaal - einde van het chromosoom
interstitial - in de arm

52
Q

structurele chromosoom abnormaliteiten

A

translocatie - uitwisselingen tussen chromosomen

53
Q

structurele chromosoom abnormaliteiten

A

inversie - een stuk is 180 graden gedraaid
paracentric - binnen een chromosoom arm
pericentric - rondom het centromeer

54
Q

afwijking makkelijk zichtbaar

A

interfase kern
RFA-gebandeerde metafase
RFA-gebandeerd karyogram
beschrijving karyogram:
karyotype:
45,XY,-7[10]

55
Q

afwijking moeilijk zichtbaar (cryptisch)

A

t(9;11)(p22;q23)

56
Q

wie hebben een AML (acute myeloide leukemie) slecht risico?

A
  • 1990; slecht risico bij complex karyotype en enkele andere afwijkinggen
  • 2008 nieuwe risico groep; monosomaal karyotype
    twee monosomieen (geen X of Y) of
    een monosomie en een structurele afwijking
  • zeer slecht risico, overall survival 7%
  • later bevestigd in vier grote studies met OS tussen 4 en 10%
  • slechte overleving ondanks behandeling met allogene transplantatie
57
Q

moleculaire cytogenetica: FISH

A
  • metafase FISH, FISH op gekweekte (delende) cellen, lymfocyten, leukocyten (beenmerg/bloed), solide tumoren
  • interfase FISH; FISH op kernen van niet/slecht delende cellen
  • snelle analyse
  • beoordeling op basis van aantal signalen (evt fusie-signaal of break-apart probes)
58
Q

toepassing FISH voor- en nadelen

A

voordelen
- detectie van microdeleties
- breakpoint van detectie verfijning
- detectie van cryptische translocaties en complexe genoom wijzigingen
- snelle diagnostische detectie op interfase nuclei
- demonstratie van een klein aantal afwijkende cellen

nadelen
- gelimiteerde sensitiviteit
- alleen antwoorden op de vragen die je stelt
- niet veel targets tegelijkertijd

59
Q

probleem bij multipel myeloom

A
  • multipel myeloom; moeizaam chromosomen onderzoek
  • laag (0,1-10%) percentage afwijkende cellen in beenmergaspiraat
  • afwijkende cellen delen niet of nauwelijks onder lab condities
  • resultaat; vaak normaal karyottype, met afwijkende FISH op interfase kernen
  • aantal afwijkingen zijn chromosomaal niet zichtbaar (cryptisch)
    oplossing; hoger percentage plasmacellen nodig –> zuivering van plasmacellen
60
Q

zuivering plasmacellen

A
  • rode bloedcellen verwijderen met rode bloedcel lysis
  • zuivering met anti-CD138 kit (stem cell technologies)
61
Q

fasen van de celcyclus

A

G1 fase
- fysieke groei van de cel
- restrictiepunt: besluit om replicatie te starten

S fase; duplicatie van de chromosomen

G2 fase; voorbereiding op celdeling

M fase; celdeling

62
Q

genen van de celcyclus

A

cyclines
cycline afhankelijke kinases (CDKs)
cycline afhankelijke kinase remmers (CKIs)

63
Q

wat doen cyclines?

A

cyclines controleren de voortgang van de celcyclus door activering van cyclin- dependent kinase (CDK) enzymen

64
Q

wat is er bijzonder aan cyclin-dependent kinases (CDKs) en welke zijn er

A
  • continu aanwezig
  • alleen actief in complex met cyclines(fasering)
  • fosforyleren eiwittten nodig voor celcyclus progressie

cycline D - CDK4
cycline E - CDK2
cycline A - CDK2
cycline B - CDK1

65
Q

wat zijn cyclin-dependent kinase inhibitors (CKIs)

A
  • binden aan cyclin/ CDK complexen
  • remmen kinase activiteit
  • voornamelijk in G1-fase of na signalen van buiten de cel of na DNA schade
66
Q

de celcyclus ‘checkpoints’

A

restrictiepunt - RB
G1/S - p53
intra S - ATM
anafase - BUB1

67
Q

signaaltransductie voor celdeling

A
  1. groeifactor
  2. groeifactor-receptor (celmembraan)
  3. doorgave signaal (cytoplasma –> kern)
  4. activatie genen betrokken bij celdeling
68
Q
A