Week 3 Flashcards

1
Q

goederen

A

Art. 3:1 BW
zaken en vermogensrechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zaken

A

Art. 3:2 BW
voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vermogensrechten

A

Art. 3:6
overdraagbaar of ruilen
aandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

roerende zaken

A

kun je bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

onroerende zaken

A

zijn met de grond verbonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

registergoederen

A

Art. 3:10 BW
moet worden ingeschreven in de openbare registers, KvK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bestanddeel

A

onderdeel van de hoofdzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoofdzaak

A

alles bij elkaar, bestaat uit bestanddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

natrekking

A

Art. 5:3 BW
eigenaar zaak is eigenaar bestanddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

absolute rechten

A

geldt tegenover iedereen
moet zich houden aan het feit dat de laptop van jou is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

relatieve rechten

A

ten opzichte van de persoon waarmee je de afspraak hebt gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het gesloten systeem van absolute rechten

A

1 volledig recht = eigendom
7 beperkte rechten = afgeleid van eigendom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vereisten beperkte rechten;

A

ten opzichte van iedereen
droit de priorite = prioriteitsbeginsel, oudste recht voor jongste recht
droit de suite = zaaksgevolg
droit de preference = bevoorrechte positie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De 7 beperkte rechten noemen

A

recht van pand
recht van hypotheek
erfdienstbaarheid
recht van vruchtgebruik
recht van opstal
pacht
appartementsrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

onderverdelen in goederen en zaken

A

goederen
recht van vruchtgebruik
recht van hypotheek
recht van pand

zaken
erfdienstbaarheid
pacht
opstal
appartementsrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zekerheidsrechten

A

recht van hypotheek en pand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

genotsrechten

A

de andere 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe een goederrechtelijke verhouding op een zaak

A

eigendom, bezit of houderschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

eigendom, titels

A

algemeen = erfopvolging
bijzonder = koop, schenking of verjaring

20
Q

wanneer een eigendom verliezen

A

een ander krijgt het
je doet afstand van het eigendom
tenietgaan, het verdwijnt

21
Q

rechtsvermoeden

A

iemand die iets houdt wordt dus vermoed dit voor zichzelf te doen

22
Q

opletten! rijtje hoeveel waarvan

A

een eigenaar
een bezitter
een onmiddellijke houder
meerdere middelijke houders
eigenaar en bezitter kan tegelijk
bezitter en houder niet!

23
Q

gestolen goederen

A

roerend is na 3 jaar van jezelf
onroerend is na 10 jaar van jezelf

24
Q

uitoefenen feitelijke macht

A

houder

25
Q

natuurlijke vruchten

A

zaken
fruit van een boom

26
Q

burgerlijke vruchten

A

rechten
huurrecht

27
Q

Portacabin arrest

A

huisje op een grond
door middel van natrekking
alle elektriciteit was aangesloten
onroerend, vast
eigenaar

28
Q

verkeersopvatting

A

normale omgang van de mensen

29
Q

ter goede trouw

A

kende of behoorde te kennen

30
Q

vruchtgebruik

A

Art. 3:201
goederen zijn van iemand anders
jij mag deze gebruiken en hier van genieten

31
Q

Pand en hypotheek

A

Art. 3:227 BW
geldsom

32
Q

erfdienstbaarheid

A

Art. 5:70 BW
een last waarmee een onroerende zaak is belast
recht van overpad

33
Q

pacht

A

Art. 5:85 BW
pacht landbouwgrond

34
Q

opstal

A

Art. 5:101 BW
bebouwing op gemeentegrond

35
Q

appartementsrecht

A

het recht dat je hebt van een bestanddeel van een zaak
appartement uit complex

36
Q

bezitter

A

het houden van een goed voor jezelf

37
Q

houder

A

het houden van een goed voor een ander

38
Q

vormen bezitter

A

middelijk = bezit via een ander
onmiddellijk = voor jezelf

39
Q

vormen houder

A

middelijk = eerste
onmiddellijk = laatste

40
Q

revindicatie

A

Art. 5:2 BW
eigenaar mag opeisen

41
Q

wat is een dief niet

A

geen eigenaar

42
Q

res nullius beginsel

A

dan is het goed van niemand

43
Q

soorten overdracht

A

constitutum possessorium
brevi manu
longa manu

44
Q

constittutium possesirium

A

verkoopt fiets
staat nog 3 weken bij jou tot die wordt opgehaald

45
Q

brevi manu

A

je leent een fiets
wil hem dan kopen
fiets blijft bij jou, je wordt eigenaar

46
Q

longa manu

A

je koopt de fiets
staat wel bij de garage
eerste eigenaar moet die garage informeren
daar ophalen