Week 2 Flashcards

1
Q

confirmation bias?

A

vermoeden hoe iets in elkaar zit en op basis van dat vermoeden de werkelijkheid onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

belief perseverance

A

neiging om aan eigen gevormde mening vast te houden, nauw verwant aan confirmation bias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cognitieve dissonatie

A

onaangename ervaring bij tegenstrijdige ideeën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is een heuristiek

A

een vuistregel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

base rate neglect

A

base rate negeren in het voordeel van de uitkomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

prosecutors fallacy

A

interpreteren van de kans op een voor de verdachte nadelige manier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

defense attonery fallacy

A

het interpreteren van de kans op een voor de verdachte gunstige manier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

conjunction bias

A

verkeerd toepassen van heuristiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hindsight bias?

A

grote moeite hebben met jezelf verplaatsen in een situatie in het verleden omdat je de uitkomst al weet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Interne attrubutie

A

gebeurtenissen toeschrijven aan karaktereigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

externe attributie

A

gebeurtenissen toeschrijven aan toevallige dingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is een stabiele factor bij attributie

A

niet tijdelijke kenmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn niet stabiele factoren?

A

tijdelijke oorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

egoschemas

A

schema van onszelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gedragsschemas

A

schema van een bepaalde gebeurtenis en hoe dit in zijn werking gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

boosheid

A

gevolg van iets wat men als onrechtvaardig beschouwd

17
Q

believe in a just world

A

geloven in een rechtvaardige wereld

18
Q

victim blaming

A

slachtoffer heeft het over zichzelf afgeroepen

19
Q

wat is system justification system

A

mensen worden negatief verantwoordelijk gehouden door hun stereotyp,
of juist positief door een complementaire stereotyp

20
Q

negatief retributivisme

A

alleen zij die schuldig zijn mogen gestraft worden

21
Q

positief retributivisme

A

straf moet anders zijn morele waarden niet in balans

22
Q

utilitarisme

A

legt nadruk op nut voor de toekomst

23
Q

algemene preventie

A

strafmaat moet afschrikkend werken

24
Q

speciale preventie

A

individu afschrikken voor recidive

25
rehabilitatie
persoonlijkheid beinvloeden zodat degene zich zal weerhouden van deliquent gedrag
26
onschadelijkmaking
beperking van vrijheid en daardoor geen recidive
27
uit welke 3 stappen onstaat de focal concerns theorie?
1. ernst van delict 2. gevaar dat de dader vormt en de mate waarin de maatschappij tegen hem beschermd moet worden 3. praktische bezwaren zoals capaciteit
28
race crime congruency effect
a tendency to condemn black men more than white man
29
ingroup daders
dader die horen tot dezelfde sociale klasse als de rechter
30
outgroup daders
daders die niet behoren tot dezelfde sociale klasse als de rechter
31
compensatoir straffen
door twijfel wordt de straf aangepast. zo voelt de rechter zich beter
32
jus t noticeable difference
de mate waarin iets vergroot moet worden om op te vallen (kaarsje int donker)
33
overtuigingsparadoX
rechter zijn in ernstige zaken juist geneigd om met minder bewijs genoegen te nemen