Week 2

Question 1

Leg uit waar de volgende 3 grote filosofen uit de griekse oudheid bekend om stonden:
1. Socrates
2. Plato
3. Aristotales

Answer 1

1. Dialectiek (vroedvrouwtechniek)
2. Grondlegger van de ideeënleer, bestuderen en conceptueel uit elkaar halen van ideeen.
3. Waarneming staat centraal. Niet eens met plato, hij vond niet dat ideeën een eigen afzonderlijke werkelijkheid hadden

Question 2

Uit het verhaal van antigone komen twee rechtsfilosofische stromingen terug, welke.

Answer 2

RechtsPositivisme en natuurrecht

Question 3

Wat houdt het rechtspositivisme in?

Answer 3

Dat al het recht dat ingesteld is door een soeverein, recht is, ook al is het niet rechtvaardig. Het gaat hier niet om de inhoud van de wet maar om de vorm. recht is geldend als het door een legitieme overheid is ingesteld

Question 4

Wat houdt het natuurrecht in?

Answer 4

Gaat vooraf aan het positieve recht en is daar afhankelijk van. het is altijd en overal geldig, ongeacht wat de lokale wetten stellen. (morele status vooral)

Question 5

Welk soort recht stond bij antigone centraal?

Answer 5

Natuurrecht

Question 6

Leg uit wat natuurwetten zijn en noem een voorbeeld. Kan je dit schenden?

Answer 6

Beschrijven de wereld zoals deze is –> bijv water kookt bij 100 graden. Kan niet worden geschonden

Question 7

Waar gaat natuurrecht over, noem een voorbeeld en geef aan of je dit kan schenden

Answer 7

Gaat sterk over verplichtingen, zoals een fansoenlijke begrafenis. kan je schenden.

Question 8

Wat zijn natuurlijke rechten

Answer 8

Deze zijn gebaseerd op het natuurrecht. uit natuurlijke rechten kunnen ook rechten voortvloeien, zoals recht op leven.

Question 9

Wat is natuurrechtdenken?

Answer 9

Een filosofische positie die op het natuurrecht gebaseerd is. Onrechtvaardige wetten worden niet gezien als ‘slechte wetten’ maar het zijn helemaal geen wetten.