week 2 Flashcards

1
Q

Blefarospasme

A

Spasme van het ooglid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hemifacialisspasme

A

Spasme in helft van gezichtsspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Torticollis spasmodica

A

Nekspieren zijn aan een kant helemaal verkrampt,
Botulinetoxine A injecteren –> verlamming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Strabismus

A

Scheelzien door spasme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hyperhydrose

A

Uitscheiden overmatig zweet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Botulinetoxine A
(Bruikbaar bij: Blefarospasme, Hemifacialisspasme, Torticollis spasmodica, Strabismus, Hyperhydrose

A

Bindt met presynaptische membranen zorgt ervoor dat aCh niet meer kan worden afgegeven. Het verlamt op deze manier de cholinerge zenuwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Parasympathicomimetica
Glaucoom

A

Verhoogde oogdruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Parasympathicomimetica
Urineretentie

A

Je blaas niet kunnen legen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Parasympathicomimetica
Myasthenia gravis

A

Auto-immuunziekte van spierzwakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

a1 agonisten

A

Amfetamine
adrenaline
noradrenaline
fenylephrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

a2 agonisten

A

Amfetamine
adrenaline
noradrenaline
clonidine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

B1 agonisten

A

adrenaline
isoprenaline
dobutamine
noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

B2 agonisten

A

adrenaline
isoprenaline
salbutanol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

a1 antagonisten

A

fentolamine
phenoxybenzamine
prazosine
doxazosine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

a2 antagonisten

A

fentolamine
phenoxybenzamine
yohimbine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

B1 antagonisten

A

propranolol
pindolol
atenolol
metoprolol

17
Q

B2 antagonisten

A

propanolol
pindolol
butaxol

18
Q

Effecten a1 adrenoreceptor agonisten

A

Vasoconstrictie
verhoging perifere weerstand
verhoging BD
mydriasis (pupilverwijding)
sluiting urineblaas sphincter

19
Q

Effecten a2 adrenoreceptor agonisten
(bevinden zich pre- en postsynaptisch)

A

Vasoconstrictie
verminderde transmitter afgifte
verminderde insuline afgifte

20
Q

Welke stoffen werken indirect op werking B-adrenoreceptoren?

A

Tyramine
efedrine

21
Q

Effecten B1 adrenoreceptor agonisten

A

Stijging HF
stijging hartcontractiliteit
stijging geleiding van hart
stijging renine afgifte (verhoogt BD)

22
Q

Effecten B2 adrenoreceptor agonisten

A

Vasodilatatie van weerstandsvaten (vermindering perifere vaatweerstand)
bronchidilatatie
verslapping uterus
verhoging glycogenolyse in spieren + lever
verhoging glucagonafgifte

23
Q

Noradrenaline

A

Verhoging perifere vaatweerstand door a1 + a2
HF daalt door activatie baroreceptoren
BD stijgt juist hierdoor

24
Q

Adrenaline

A

Verlaging perifere vaatweerstand door B2
HF stijgt door B1

25
Q

Isoprenaline

A

Verlaging perifere vaatweerstand door B2
HF stijgt door B1