week 13 Flashcards

1
Q

Welke factoren zijn van invloed op de QOL?

A
  • Genen –> bepaalt 25% van onze levensverwachting
    • Omgevingsfactoren
    • Preventie, controle van chronische ziekten
    • Leefstijl
    • Informatie
    • Lot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de fysieke tekenen van ouder worden?

A
  • Rimpels
    • Zicht, gehoor, smaak en reuk worden minder acuut/goed
    • Grijs worden
    • Gewichtstoename, mn rond middel en heupen
    • Verlies botdichtheid (vooral bij vrouwen)
    • Langzamere reflexen en veranderde gang: ontstaan motor dysfunctie
    • Minder acute mentale agiliteit en minder worden geheugen
    • Complexe ziekten geassocieerd met ouder worden die worden veroorzaakt door interactie van genen en omgevingsfactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat komt vaak voor bij ouderen?

A

Hypertensie. Hart blijft bloed pompen, maar structur bloedvaten verandert –> minder elastine –> bloedvaten stijver

Als we 50 worden zijn we de helft van onze elastine kwijt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de kenmerken van spiermassa en veroudering?

A
  • Top spiermassa is op 30 jarige leeftijd –> hierna verlies van 1% spiermassa per jaar
    • Daarna is het in balans tot 50 jaar
    • Spiermassa geeft kracht, stabiliteit, energie
    • Minder spiermassa is een risico
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er als de bloedvaten stijver worden?

A

Dan gaat de golf sneller, systolisch veel hoger dan diastolische bloeddruk, diastolisch is laag –> hypertensie bij ouderen
Perfusie hart vindt plaats bij diastolische fase, dus lage diastolische is gevaarlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe verandert de opname van medicijnen bij ouder worden?

A
  • Niet beïnvloed door normale verouderingsproces
    • Kan veranderen door drug interacties –> polyfarmacie
    • En kan worden beïnvloed door ziekte delayed gastric emptying
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de lichaamsverdeling als je ouder wordt?

A
  • Minder water = minder volume van distributie (hogere concentratie van water oplosbare drugs)
    • Meer vet = verhoogde volume van distributie (verlengde actie van vet oplosbare drugs)
      Lager serum proteine (zoals albumine) wat de concentratie van medicijnen verhoogd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn fysiologische veranderingen tijdens de veroudering die worden geassocieerd met ziektes?

A
  • Hart- en vaatziekten: verminderde cardiac output, grotere kans op/gevoeliger voor cardiac adverse effects
    • Nier en lever ziekten: verminderde medicijn/drug klaring en verander metabolisme
    • Neurologische ziekten: verminderde neurotransmitter levels. Gevoeliger voor neurologische effecten
    • Functies van alle organen gaan achteruit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is farmacokinetiek?

A

wat het lichaam met het geneesmiddel doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is farmacodynamiek?

A

wat het geneesmiddel met het lichaam doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de effecten van veroudering op de farmacokinetiek?

A
  • Polyfarmacie bij bejaarden
    • Veranderde kinetiek (absorptie, distributie, metabolisme, eliminatie)
    • Veranderde farmacodynamiek
    • Problemen met lezen, begrijpen, geheugen, tablet breken etc
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de farmaca top 3 bij bejaarden?

A
  1. Cardiovasculaire middelen (hartfalen!)
    1. Psychofarmaca (antidepressiva, antipsychotica, hypnotica etc)
    2. Analgetica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke veranderingen zijn er in de absorptie van medicijnen bij ouder worden?

A
  • Slikproblemen vanwege verminderde slokdarmmotiliteit
    • Afhankelijk van molecuulgrootte, vetoplosbaarheid, pKa, pH, motiliteit maag-darmkanaal (afnemen bij ouderen, trager, meer tijd om geneesmiddelen op te nemen), grootte darmoppervlak (afgenomen bij ouderen, dus minder opname) –> heffen elkaar beetje op, dus geen grote veranderingen
    • First-pass effect/biologische beschikbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke veranderingen zijn er in de distributie bij bejaarden?

A
  • Lichaamssamenstelling is veranderd (meer vet, minder lichaamswater) –> lipofiele stof heeft een groter verdelingsvolume (Vd)
    • Plasma albumineconcentratie is (licht) gedaald –> minder bindingsplaatsen –> grotere vrije fractie (denk aan coumarinederivaten) –> meer werkzame stof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke veranderingen zijn er in het metabolisme bij bejaarden?

A
  • Levervolume en -doorbloeding nemen af met de leeftijd: hepatische klaring neemt af
    • Vooral afname fase I metabolisme (door cytochroom-P450 enzymen zoals CYP2D6, CYP1A2 rn CYP3A4), weinig verandering fase II metabolisme
    • Denk aan genetische factoren (polymorfismen) enzyminductoren en -remmers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke veranderingen zijn er in de eliminatie bij bejaarden?

A
  • Nierfunctie en -doorbloeding verminderen met leeftijd: verminderde renale klaring
    • Plasma renine concentratie daalt met het ouder worden –> aldosteronsecretie daalt –> risico hyperkaliëmie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de kenmerken van de steady-state concentratie (Css) en ouderen?

A
  • Afhankelijk van dosis, Vd, halfwaardetijd (t1/2) en doseringsinterval
    • Verschilt bij ouderen mogelijk van populatie waarop geneesmiddel getest is –> dosis aanpassen? (geneesmiddelen studies niet echt bij ouderen gdn worden)
    • Vooral controleren bij farmaca met geringe therapeutische breedte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de gevolgen van een hoge Css?

A
  • Krachtiger (bij)werking
    • Grotere kans op interacties met andere farmaca (zowel farmacokinetisch als farmacodynamisch)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn voorbeelden van farmacokinetische interacties?

A
  • Absorptie: maag/darmmotiliteit
    • Verdeling: eiwitbinding
    • Metabolisme: enzyminductoren
    • Eliminatie: stoffen die urineflow/pH beïnvloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn voorbeelden van farmacodynamische interacties?

A
  • Additief (1+1 = 2)
    • Synergie/potentiëring (1+1=4), denk bv aan niet kaliumsparend diureticum + laxans: risico op hypokaliëmie!
    • Antagonisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat kan er veranderen in de farmacodynamiek bij ouderen?

A
  • Dichtheid en gevoeligheid van receptoren kan veranderd zijn, alsmede het signaaltransductiesysteem
    • Gevolgen ziekte
    • Verminderde compensatie (bv verminderde baroreceptorfunctie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn verschillen tussen man en vrouw bij farmacokinetiek?

A
  • Vrouw: tragere maaglediging en minder zuurproductie (door oestrogenen?) –> netto niet echt gevolgen
    • Man: langer, zwaarder, groter bloedvolume en spiermassa, relatief minder vet –> kan gevolgen voor dosering hebben, maar eig niet echt groot verschil
    • Fase I (soms) sneller bij vrouwen (bv CYP3A), fase II juist sneller bij mannen –> niet echt gevolgen
    • Renale uitscheiding sneller bij mannen (immers hogere GFR) –> kan kleine verschillen geven, maar niet dramatisch
    • Vrouwen gebruiken meer geneesmiddelen dan mannen: 71 vs 48 miljoen receptgeneesmiddelen in 2024 –> want anticonceptiva en vrouwen worden +- 5 jaar ouder en ouderen gebruiken meer geneesmiddelen, toch niet hele verhaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een geriatrische patiënt?

A

Oudere patiënten die door een veelvoud van stoornissen in lichamelijk en/of geestelijk functioneren, al dan niet in combinatie met een ontregelde sociale situatie, een complex ziektebeeld vertonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn kenmerken van een geriatrische patiënt?

A
  • Hoge prevalentie leeftijdsspecifieke aandoeningen
    • Snelle achteruitgang
    • Verminderde reconvalescentie/mogelijkheid tot herstel
    • Andere (atypische) ziektepresentatie
    • Somato-psycho-sociale verwevenheid –> alles is op elkaar van toepassing
    • Multipathologie/complexe pathologie
    • Toename complicaties
    • Verminderde homeostase
    • Veranderde farmacokinetiek/dynamiek
    • Sensitiviteit en specificiteit van onderzoek wordt minder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de ziektepresentatie van de geriatrische patiënt?

A
  • Atypisch
    • Aspecifiek
    • Symptoomarmoede
    • Omgekeerde symptomen
    • Sensitiviteit/specificiteit wordt minder
    • Een probleem komt zelden alleen
    • Polyfarmacie
    • Geheugenproblematiek en verwardheid
    • Mobiliteitsstoornissen en vallen
    • Ondervoeding en gewichtsverlies
    • Continentieproblemen
    • Stemmingsstoornissen
    • Onverklaarde achteruitgang in het dagelijks functioneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat maakt de geriatrische patiënt anders?

A
  • Vaker visuele/auditieve uitdagingen
    • Soms meer afhankelijk van hetero-anamnese, tegelijk belangrijk om patiënt zelf te horen –> bang dat ze niet naar huis mogen
    • Soms zien patiënten zelf het probleem niet, maar de omgeving wel. Kan moeilijk zijn om het echte verhaal boven tafel te krijgen.
    • Door veelheid problemen soms lastig om verhaal te structureren
    • Meer tijd nodig om uit/aan te kleden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de kenmerken van depressie en eenzaamheid bij ouderen?

A
  • Eenzaamheid is een groot probleem bij ouderen.
    • Depressie bij ouderen is een veelvoorkomend gezondheidsprobleem
    • 2 tot 3% van de ouderen heeft een ernstige depressie
    • 15 tot 20% heeft een lichte vorm
    • Van de 1500 mensen die jaarlijks als gevolg van een depressie hun leven beëndigen is een derde ouder dan 60 jaar
    • Eenzaamheid: in ons land zijn naar schatting 200.000 ouderen eenzaam. Oorzaken van eenzaamheid kunnen zijn: het verlies van de partner of vrienden, verminderde mobiliteit en kleine sociale netwerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de definitie van kwetsbaarheid (Fried)?

A

Een staat van leeftijdgerelateerde fysiologische kwetsbaarheid resulterend in verminderde homeostatische reserve en minder mogelijkheden om weerstand te bieden aan stress

Criteria:
* Gewchtsverlies
* Uitputting
* Verminderde lichamelijke activiteit
* Verminderde loopsnelheid
* Verminderde handknijpkracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke bundel doen we bij elke 70-plusser in het ziekenhuis?

A
  • VMS-bundel kwetsbare ouderen, 4 domeinen:
    → Ondervoeding
    → Mobiliteit
    → Delier
    → ADL functie
    · Screening bij elke 70+ er. Een patiënt is kwetsbaar indien op één van deze gebieden positief wordt gescoord.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is het geriatrisch model?

A

· Integrale holistische benadering –> naar hele patiënt kijken
· Patiënt als geheel is het primaire onderwerp van beschouwing
· Geriatrisch onderzoek
· Multidisciplinair geriatrisch team
· Aandacht voor de belastbaarheid van de kwetsbare ouderen
· Behoud of herstel van de zelfredzaamheid
· Hoofddoel: het optimaliseren van de kwaliteit van leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn kenmerken van de comprehensive geriatric assesment (CGA)?

A

· CGA op geriatrische afdelingen effectief: voorkomen functieverlies
· CGA bewezen effectief op ontslag naar huis en wonen in thuissituatie na 1 jaar
· CGA bewezen effectief op voorkomen van mortaliteit op korte termijn, maar niet op langere termijn
· Confultatief model ook bewezen effectief op voorkomen functionele achteruitgang, maar veel minder sterk
· Tegenwoordig: elke geriatrische patiënt met welke klacht dan ook wordt als CGA gezien, met extra focus op de hoofdklacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke assen zijn er bij de CGA?

A

· Somatiek
· Psyche (inclusief cognitie)
· Functioneren
· Sociaal
· (toekomst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de CGA en het doel ervan?

A

Multidisciplinair overleg: komen tot geïntegreerde informatie en een behandelplan, met conclusies op 4 assen, toekomstverwachtingen en adviezen voor interventies

Doel:
· Identificeren acute aandoening en
· Analyse naar optimaliseren zelfredzaamheid en
· Streven naar maximale kwaliteit van leven en
· Integreren wens patiënt en
· Indien mogelijk behandelen en voorkomen morbiditeit en mortaliteit
· Uitspraken doen over beste behandelplan en setting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waar kijken we naar bij de CGA?

A

· Review voorgeschiedenis
· Review medicatie
· Anamnese
· Tractus anamnese
· Heteroanamnese
· Functionele anamnese
· Sociale anamnese /biografie
· ADL/IADL
· Algemeen lichamelijk onderzoek
· Oriënterend neurologisch
· Oriënterend psychiatrisch
· Functioneel onderzoek
· Aanvullende schalen
· Lab
· ECG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn andere onderwerpen die bij oudere patiënten besproken moeten worden?

A

· Wel of niet reanimeren?
· Stoppen/niet starten met behandelingen?
· Palliatieve sedatie
· Euthanasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de kenmerken van reanimatiebeleid afspreken in het ziekenhuis?

A

· Bij iedere opgenomen patiënt beleid afspreken
· Medische zinvolheid
· Als reanimatie medisch niet zinvol wordt geacht, dan wordt de beslissing medegedeeld aan patiënt/familie
· Als reanimatie medisch zinvol wordt geacht, wordt aan de patiënt de keus gelaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is euthanasie?

A

· Het handelen van een arts dat tot doel heeft het leven van een patiënt op diens uitdrukkelijk en aanhoudend verzoek te beëindigen
· Is geen normaal medisch handelen
· Is geen ‘recht’
· Moet voldoen aan wettelijke voorwaarden
· Is een proces wat tijd kost
· Is niet hetzelfde als palliatieve sedatie of stoppen van behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn geriatric giants?

A

Veelvoorkomende ziektebeelden of symptomen die bij ouderen voorkomen
* Immobiliteit
* Instabiliteit
* Incontinentie
* Verslechterde intelligentie/geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is een delirium?

A

Een syndroom van acute verwarde mentale status gekarakteriseerd door verminderde aandacht/aandachtsstoornis en een fluctuerend beloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn predisposerende factoren voor het krijgen van een delier?

A
  • Dementie
    • Oude leeftijd
    • Eerdere delirium
    • Gehoor of gezichts beperkingen
39
Q

Wat zijn versnellende factoren voor het krijgen van een delier?

A
  • Infectie
    • Operatie
    • Trauma (fractuur)
    • Medicatie

Delirium komt enorm vaak voor in het ziekenhuis

40
Q

Wat zijn de gevolgen van delirium?

A
  • Verlengde ziekenhuisduur
    • Cognitieve achteruitgang
    • Hoge mortaliteit
    • Minder zelfstandigheid
41
Q

Wat zijn diagnostische criteria voor het hebben van een delirium?

A
  • Aandachtsstoornis
    • Acuut ontstaan, veranderd in ernst in een dag
    • Extra cognitieve problemen
    • De aandachts- en cognitiestoornis is niet veroorzaakt door een andere neurocognitieve aandoening
    • Er is bewijs dat de verstoring een direct fysiologisch gevolg is van een andere medische aandoening

Delirium is altijd een uiting van een somatisch probleem.

42
Q

Kunnen we een delirium voorspellen?

A

Ja, er zijn een aantal modellen, maar niet altijd super nauwkeurig

43
Q

Hoe behandelen we een delirium?

A
  • Geen goedgekeurde farmacologische interventies
    • Verwijderen of aanpassen bijdragende factoren
    • Antipsychotica bv voor het reduceren van symptomen
44
Q

Hoe werken antipsychotica?

A
  1. Blokkeren een aantal dopamine-2 (D2) receptoren
    1. Een combinatie van D2 en serotonine (5-HT2) receptor effecten
    2. Door te binden aan de receptor voor een korte tijd
    3. Intrinsieke activiteit D2 partiële agonist/antagonist
45
Q

Wat zijn de bijwerkingen van antipsychotica?

A
  • Alfa1 binding heeft effecten potentieel op orthostase
    • De histamine binding heeft potentiële effecten op gewichtstoename en sedatie
    • De muscarine binding heeft potentiële anticholinerge effecten, geheugen tekorten en mogelijk zelfs withdrawal symptomen
46
Q

Wat zijn de verschillen tussen dementie en een delirium?

A

Dementie
* Langzaam begin
* Helder bewustzijn
* Orientatiestoornissen nemen gestaag af
* Geheugenverlies prominent
* Andere cognitieve aandoeningen
* Progressieve achteruitgang

Delirium
* Acuut begin
* Fluctuerend bewustzijn
* Fluctuerende oriëntatiestoornissen
* Aandachtsstoornissen
* Concentratiestoornissen
* Geheugenverlies
* Rusteloos, gedrag of apathie
* Hallucinaties

47
Q

Wat is dementie?

A

Syndroom –> geheugenverlies en cognitieve achteruitgang inclusief functionele achteruitgang en veranderingen in gedrag. Mensen met dementie hebben minder acetylcholine.

48
Q

Wat is de etiologie van dementie?

A
  • Neurodegeneratie
    • Vasculaire aandoeningen
    • Maligniteit
    • CSF aandoening
    • Infectieuze aandoeningen
    • Metabole stoornissen
    • Hypoxie
    • Intoxicaties
    • Trauma’s
49
Q

Wat zijn de symptomen van dementie?

A
  • Corticale verschijnselen
    → Korte termijn geheugenverlies
    → Normaal denken
    → Agnosie
    → Apraxie
    • Subcorticale verschijnselen
      → Langzaam denken
      → Geheugenverlies
      → Apathie
      → Depressie
50
Q

Aan wat voor dementie denk je als iemand vooral corticale verschijnselen heeft?

A

· Alzheimer
· Frontotemporale dementie
· Lewy body dementie
· Creutzfeldt-Jakob

51
Q

Aan wat voor dementie denk je als iemand vooral subcorticale verschijnselen heeft?

A

· Vasculaire dementie
· Hydrocephalus
· Toxisch, metabolisch, AIDS

52
Q

Waar kijken we naar bij een neuropsychologische examinatie?

A

· Geheugen
· Aandacht
· Taal
· Uitvoerende functies
· Etc.

53
Q

Hoe diagnosticeren we dementie (welke technieken)?

A

· Laboratorium
· Beeldvorming: MRI
· Cerebralspinal vocht
· Genen

54
Q

Wat is belangrijk bij dementie?

A

· Cognitieve klachten
· Functionele beperkingen
· Gedragingsstoornissen

55
Q

Welke personen hebben risico op vallen?

A
  • Jongvolwassenen
    • Oudere mensen
    • Sporters
56
Q

Wat zijn de gevolgen van vallen op korte termijn?

A
  • 10% ernsige problemen/blessures/verwonding zoals 1-2% heupfractuur
    • 3-5% andere fracturen
    • 5% minder ernstig
    • Licht-weke delen trauma 28%
    • Ernstig-weke delen trauma 11%
57
Q

Wat zijn de gevolgen van vallen op lange termijn?

A
  • 1-jaars mortaliteit 20%
    • 1/3 verminderde functie/mobiliteit (verzorgingstehuizen)
    • Psychosociale problemen (bang om te vallen, isolatie)
58
Q

Wat zijn de verschillen in vallen tussen jongvolwassenen en ouderen?

A

Jongvolwassenen
* Meestal geen comorbiditeiten
* Meestal geen polyfarmacie
* Meestal niet kwetsbaar
* Meestal geen cognitieve stoornissen
* Revalidatieproces verloopt goed meestal

Ouderen
* Meestal comorbiditeiten
* Meestal polyfarmacie
* Meestal kwetsbaar
* Meestal cognitieve stoornissen
* Revalidatieproces verloopt moeizaam

59
Q

Wat zijn intrinsieke factoren van invloed op de kans op vallen?

A
  • Eerdere val
    • Medische condities
    • Cognitieve achteruitgang
    • Fysiek functioneren
    • Kracht, balans
    • Zintuigelijke achteruitgang
60
Q

Wat zijn extrinsieke factoren van invloed op de kans op vallen?

A
  • Obstakels (in het donker)
    • Vereisten
    • Omgevingsveranderingen
    • Drugs
61
Q

Wat zijn vormen van verminderde kracht in ouderen?

A
  • Verminderde spiermassa
    • Verminderd vitamine D
    • Witte stof schade
    • Veranderingen in periferale zenuw functie
62
Q

Wat werken minder bij ouderen?

A

Baroreceptoren

63
Q

Wat is orthostatische hypotensie?

A

Een vermindering in systolische bloeddruk van 20 mmHg en/of een vermindering in diastolische bloeddruk van 10 mmHg binnen 3 minuten na opstaan

64
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van orthostatische hypotensie?

A
  • Cardiovasculaire problemen: HF neemt toe
    • Laag intravasculair volume
    • Anatomische dysfuncties: HF neemt niet toe
65
Q

Wat is een syncope?

A

Een T-LOC (transcient loss of consciousness) en posturale tonus vanwege transient globale cerebrale hypoperfusie gekarakteriseerd door:
* Snel begin
* Korte duur
* Spontaan compleet herstel

66
Q

Wat is de etiologie van T-LOC?

A
  • Neuraal gemedieerd
    • Orthostatische hypotensie
    • Cardiale arrytmieën
    • Structurele cardio-pulmonair
    • Non-syncopal
67
Q

Wat is de definitie van ondervoeding?

A

Ondervoeding is een aandoening die wordt veroorzaakt door een verminderde inname of opname van voeding met als gevolg een veranderde lichaamssamenstelling (verminderde vetvrije massa). Dit resulteert in een afname van het fysiek en mentaal functioneren en een slechtere klinische uitkomst.

Ondervoeding kan kwalitatief (bepaalde componenten verminderd in dieet) en kwantitatief zijn (over hele linie onvoldoende inname)

68
Q

Wat gebeurt er met de energie-inname als je ouder wordt?

A

Die neemt af met de leeftijd, energieverbruik neemt namelijk ook af met de leeftijd. Maar de behoefte van eiwitten, vitaminen en mineralen blijft gelijk of stijgt soms zelfs

69
Q

Hoe meet je of bepaal je of iemand ondervoed is?

A

Stap 1: screening
Stap 2: diagnosticeren van ondervoeding –> uiterlijk kenmerk vinden van ondervoeding (gewichtsverlies, BMI, spiermassa)
Stap 3: bepalen van de ernst van de ondervoeding

70
Q

Wat is MUST?

A
  • Malnutrition universal screening tool
    • Wat is de BMI van de patiënt? (= actuele informatie)
    • Heeft de patiënt ongewenst gewichtsverlies (%) in de laatste 3-6 maanden? (=retrospectieve informatie)
    • Is de patiënt acuut ziek en heeft/of verwacht men dat de patiënt niets gegeten heeft/of gaat eten gedurende > 5 dagen? (= prospectieve informatie): 0 punten, laag risico op ondervoeding, 6 punten, hoog risico op ondervoeding
71
Q

Wat zijn kenmerken van de albumine synthese?

A
  • Albumine is het belangrijkste eiwitmolecuul in het bloedplasma (ong 50%) en is belangrijk voor het handhave van de osmotische druk. Verder fungeert het als transporteiwit.
    • Albumine synthese in de lever: heeft maximale capaciteit. Hiervoor is aanvoer aminozuren noodzakelijk
    • Serum albumine concentratie is de resultante van hepatische synthese (12-15g/dag), verdeling en verlies/afbraak. De halfwaarde tijd is ongeveer 18 dagen
    • Met veroudering afname serum albumine concentratie, onafhankelijk van ziekte, van 0,8g/L / 10 jaar
72
Q

Wat zijn kenmerken van albumine?

A
  • Serum albumine concentratie is voorspellend voor mortaliteitsrisico, zowel in de algehele populatie, als de ziekenhuispopulatie
    • Serum albumine concentratie is geen goede maat voor voedingsstaat. Veel verstorende factoren:
      → Dehydratie/overvulling
      → Inflammatie
      → Nefropathie
      → Toegenomen enteraal verlies
73
Q

Wat doen aminozuren in de spieren?

A

Aminozuren stimuleren spiereiwitsynthese
Te weinig aminozuren/eiwitten leidt tot sarcopenie

74
Q

Wat is sarcopenie?

A

Een belangrijk gevolg van ondervoeding is achteruitgang in de mobiliteit en het ontstaan van sarcopenie. Sarcopenie is het verlies van spiermassa.

75
Q

Wat is de associatie tussen sarcopenie en eiwit inname?

A

· Goede voeding en met name een adequate eiwitinname is belangrijk voor (behoud van) spiermassa en spierkracht
· Ongeveer 50% van het totale lichaamseiwit bevindt zich in de spieren
· Eiwit inname is geassocieerd met het verlies van spiermassa

76
Q

Wat kunnen gevolgen zijn van ondervoeding?

A

· Vaak atypisch
· Afname gewicht en spiermassa
· Vertraagd herstel en verminderde afweer
· Algehele fysieke en psychische achteruitgang
· Hogere mortaliteit
· Afname kwaliteit van leven
· Kans op sociaal isolement
· Verhoogde kans op:
→ (verlengde) ziekenhuisopname
→ Extra thuishulp
→ Opname in verpleeg of verzorgingshuis
→ Vallen

77
Q

Wat geeft bij ouderen een neerwaartse spiraal?

A

Ongewenst gewichtsverlies

78
Q

Hoeveel eiwit is nu gewenst bij ouderen?

A

Bij gezonde ouderen: 1.0-1.2 g eiwit per kg per dag
Acuut en chronisch zieke of kwetsbare ouderen: 1.2-1.5 g eiwit per kg per dag

79
Q

Wat is refeeding syndroom?

A

· Gedurende voeden, leidt glycemie tot verhoogde insuline secretie en verminderde secretie van glucagon
· Insuline stimuleert glycogeen, vet en eiwitsynthese. Dit proces heeft mineralen nodig zoals fosfaat en magnesium en cofactoren als thiamine
· Insuline stimuleert de absorptie van kalium in de cel. Magnesium en fosfaat worden ook opgenomen door de cellen.
· Water volgt door osmose
· Er kan een tekort komen aan deze mineralen, want veel dus cel in en niet in bloed –> je kan hypofosfatemie, hypokaliëmie etc krijgen

Je moet dus langzaam de voeding opbouwen.

80
Q

Wat is vergrijzing?

A

(toename van) de proportie ouderen (65+) in de populatie

81
Q

Wat is dubbele vergrijzing?

A

(toename van) de proportie hoogbejaarden (80+) binnen een populatie ouderen

82
Q

Wat is grijze druk?

A

verhouding aantal ouderen (65+) tov personen in ‘productieve’ leeftijdsgroep (20-64)

83
Q

Wat is de belangrijkste oorzaak van de vergrijzing?

A

Ontwikkelingen in vruchtbaarheidscijfer (aantal geboorten per vrouw)
In NL naoorlogse geboortengolf, gekelderd na anticonceptiepil

84
Q

Wat zijn oorzaken dubbele vergrijzing?

A
  • Betere prognose (chronisch) ziekten (bv hartfalen, diabetes, kanker)
    • Toenemende levensverwachting ouderen
85
Q

Wat zijn gevolgen van vergrijzing voor de economie?

A
  • Toename gebruik collectieve voorzieningen zal stijgen (zorg etc)
    • Daling nationaal inkomen per inwoner
    • Daling beroepsbevolking
86
Q

Toename gebruik collectieve voorzieningen: welke?

A

1) AOW (basispensioen voor alle legale inwoners NL (65+ (2015) –> 67+ (2024))
2) ZVW (zorgverzekeringswet)
→ Curatieve medische zorg:
→ Basispakket (huisarts, wijkverpleging, ziekenhuiszorg, revalidatie, geneesmiddelen, ambulance, paramedische hulp, hulpmiddelen…)
3) WLZ (wet langdurige zorg)
→ Intensieve zorg 24/7 voor chronisch zieken en ouderen: verblijf in (verzorgingshuis en) verpleeghuis
4) WMO (wet maatschappelijke ondersteuning)
→ Voorzieningen tbv zelfredzaamheid en participatie; vb huishoudelijke hulp, scootmobiel

87
Q

Wat houdt de WMO in?

A

Biedt ondersteuning en is gericht op participatie en begeleiding van mensen thuis, waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden en, mogelijkheden van de persoon zelf en zijn/haar netwerk

88
Q

Wat houdt de ZVW in?

A

Geeft een verzekerd recht op lijfsgebonden zorg, gericht op genezing, behandeling en verpleging

89
Q

Wat houdt de WLZ in?

A

Biedt langdurige intensieve zorg aan mensen die sterk in hun mogelijkheden en regie zijn bepertk, die blijvende behoefte hebben aan permanent toezich en die 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig hebben ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel

90
Q

Welke gevolgen heeft de (dubbele) vergrijzing voor de gezondheidszorg?

A

· Veroudering van patiëntenpopulatie in en buiten het ziekenhuis
· Toename zorggebruik en kosten van de gezondheidszorg
· Verandering van epidemiologie van ziekten en ongevalsletsels
· Veranderingen in aandeel per specialisme

91
Q

Hoeveel kost de zorg in Nederland?

A

110-115 miljard per jaar

92
Q

Wat is het zorggebruik bij ouderen?

A

· Ziekenhuiszorg (ZVW)
· Geneesmiddelen (ZVW)
· Wijkverpleging en eerstelijnszorg (ZVW)
· Geriatrische revalidatie (ZVW)
· Verpleging en verzorgingshuizen (WLZ)
· Huishoudelijke hulp, woon- en vervoersvoorzieningen (gemeente, WMO)

93
Q

Wat zijn de top 3 zorggebruik en kosten van ziekten en ongevallen op oudere leeftijd (65+)?

A
  1. Dementie
    1. CVA
    2. Accidentele val
94
Q

Waarom zullen de kosten van de gezondheidszorg in de toekomst verder stijgen?

A
  • (dubbele) vergrijzing
    • Technologische vooruitgang
    • Inflatie
    • Leefstijl
    • Milieu en klimaat
95
Q

Hoe houden we de zorg betaalbaar?

A
  • Minder zorg? (passende zorg)
    • Meer zelf betalen?
    • Preventie?
    • Doelmatiger zorg?
    • Rekening houden met budget impact?
96
Q

Wat is doelmatigheid van zorg?

A

Verhouding tussen kosten en baten

97
Q

Wat is budget impact?

A

Aantal patiënten x kosten per patiënt