Week 10 Flashcards

1
Q

Wat is een systematische fout?

A

-Een niet representatieve steekproef kan je niet vertalen naar de populatie
-Metingen die net iets anders zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een toevallige fout?

A

Als je meerdere steekproeven doet zal je altijd net iets andere resultaten vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurd er met het betrouwbaarheidsinterval als de steekproefpopulatie toeneemt?

A

Deze wordt kleiner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zegt de nulhypothese?

A

Er is geen verschil tussen de groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de nulhypothese bij een verschil?

A

Het verschil tussen de groepen is 0.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de nulhypothese bij een Hazard ratio?

A

De ratio van de hazards tussen de groepen is 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de type 1 fout?

A

In realiteit is de nulhypothese correct, maar onze studie zegt dat er wel een verschil is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de type 2 fout?

A

In de populatie is er wel een verschil, maar mijn steekproef zegt van niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kan je aan het betrouwbaarheidsinterval zien of er een significant verschil is?

A

Bij verschil: 0 ligt buiten het betrouwbaarheidsinterval.
Bij ratio: 1 ligt buiten het betrouwbaarheidsinterval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sensitiviteit en formule?

A

Bij hoeveel mensen met ziekte de test positief is.
Sensitiviteit = True positive / zieke mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Specificiteit en formule?

A

Bij hoeveel mensen zonder de ziekte de test negatief is.
Specificiteit = True negative / niet zieke mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Positief voorspellende waarde

A

Hoeveel mensen met positieve test hebben ziekte?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Negatief voorspellende waarde?

A

Hoeveel mensen met negatieve test hebben de ziekte niet?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is etiologie?

A

Verklaring van de oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is prevalentie?

A

Wie heeft op dit moment de ziekte?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is cumulatieve incidentie en de formule?

A

Het aantal nieuwe gevallen, gevolgd over de tijd.
Cumulatieve incidentie (t) = nieuwe gevallen/deelnemers op t=0

17
Q

Wat zijn synoniemen van cumulatieve incidentie?

A

-Risico
-case-fatality
-5 years survival
-attack rate
-Life-time risk

18
Q

Wat is incidentiecijfer?

A

-Incidentiecijfer = nieuwe ziektegevallen/persoonsjaar
-Persoonsjaar is de tijd die iemand heeft meegedaan aan de studie

19
Q

Wat is een cross-sectionele studie?

A

Je meet de exposure op 1 vast moment.
-screening
-meta-analyse

20
Q

Wat is een longitudinale studie?

A

Je meet de exposure gedurende een langere periode
-Cohort
-Case control

21
Q

Wat doe je bij een cohort studie?

A

Je begint met recruteren van mensen die blootgesteld zijn en wie niet, en gaat dan kijken naar de uitkomst

22
Q

Wat doe je bij een case control studie?

A

-Je gaat eerst kijken naar mensen die de uitkomst wel en niet hebben, en gaat dan opzoek naar de blootstelling.

-belangrijk voor studies over nieuwe ziektebeelden en bijwerkingen

23
Q

Hoe kan je van een cohort studie toch het relatief risico berekenen zonder dat dit teveel kost bij een zeldzame ziekte?

A

je maakt er een soort case-control studie van.
je geeft geld uit aan mensen die de ziekten wel en niet hebben en bekijkt daar de blootstelling.
En je geeft een gedeelte van je geld uit om te kijken naar blootstelling zonder ziekte.

RR= a/c / b/d

24
Q

Wat zijn de traditionele doelen van geneeskunde?

A

-Behoud van leven
-Genezen van ziekte
-Verlichten van pijn

25
Q

Hoe komen de traditionele doelen van geneeskunde tot discussie?

A
  1. Schaarste = keuzes in de zorg
  2. Technologische ontwikkelingen
    -Moeten we gebruiken om leven te redden?)
  3. Medicalisering
    -Maatschappelijk proces waarbij termen als ziekte aan steeds meer dingen worden gegeven.
    -Leidt tot over-diagnose en overbehandeling
  4. Maakbaarheid
    -Cosmetische ingrepen
    -Vruchtbaarheid
26
Q

Wat zijn de nieuwe doelen van geneeskunde?

A
  1. Preventie van ziekte en letsel en bevordering en behoud van gezondheid
  2. Verlichting van pijn en lijden, veroorzaakt door aandoeningen
  3. Genezing en verzorging van zieken en zorg voor hen die niet genezen kunnen worden.
  4. Vermijden van vroegtijdige dood en nastreven van een vreedzame dood