week 1 -5 Flashcards

1
Q

consequenties van spondylose op langer termijn

A

• Spondylolysis • Spondylolistesis zijn/kunnen gevolgen zijn van spondylose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

discus bestaat uit de…. ?

A

▫ Nucleus pulposus: gelkussentje, stootvast.

▫ Anulus fibrosus: trekvast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

student kan de systemen van de rugspieren benoemen

A
  • spinaal systeem
  • transversospinaal systeem
  • lateraal systeem
  • transversaal
  • intertransversaal
  • spinotransversaal systeem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

mogelijke gewricht beweging(en) convex

A

rollen en schuiven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

mogelijke gewricht beweging(en) concaaf

A

schommelen en glijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

opbouw fysiotherapeutisch methodisch handelen

A

doelgericht, bewust, systematiek, procesmatigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de 3 vragen die je moet/kan beantwoorden met het model van cott?

A

welke interne factoren hebben invloed
welke externe factoren hebben invloed
wat is het instap niv. op het movement contnuum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kenmerken primair impingement?

A

structurele verandereingen binnen sub acromiale ruimte, verandering(en) van vulling van de sub acro. ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kenmerk secundair impingement? + voorbeeld?

A

oorzaak ligt niet direct binnen sub. acromiale ruimte. voorbeeld: scapula dyskinesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is een impingement?

A

klachten of ontsteking van pezen in sub acromiale ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

noem 4 structuren in de sub acromiale ruimte

A

r.c. biceps pees, bursa subacromialis, lig. coracoacromialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

primair en sucundair impinge ment gaan meer over de …… intern en extern over de….

A

oorzaak

locatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kenmerken cervicogene hoofdpijn

A

unilateraal, strart occipitaal, niet pulseren, uitlokbaar, vaak cwk bew. beperking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

noem 3 specifieke nekklachten

A

stenose, bechterev en radiculopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

noem 2 vormen van spondylose

A

facet artrose, stenose lwk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Symptomen osteoporose

A

Kyfose, krimpen ouderdom en fracturen (heup).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

bij welk geslacht komt osteoporose vaker voor

A

Komt vaker voor bij vrouwen, door/na de menopauze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De student kan de gele vlaggen voor aspecifieke lage rug pijn benoemen.

A
  • stress, psychologische en psychosociale
  • pijngerelateerde ANGSTENgsten/vermijdingsgedrag
  • somatisatie
  • depressieve klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zorgt voor stabiliteit in de romp en waar bestaat deze uit?

A
Spiercorset:
Samenwerking van:
•	Middenrif
•	Buikspieren
•	Bekkenbodem
•	Rugspieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

drie sturingssystemen volgens het stabiliserend systeem

A
  1. Neurale systeem (zenuwen +CZS)
  2. Passieve systeem (wervels, ligamenten en disci)
  3. Actieve systeem (spieren en pezen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

noem 3 vormen van a-specifieke nekklachten

A

mci, myogeen mob. artogeen mob, en nog eventueel krachtbeperking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de signs en symptoms benoemen behorend bij een cervicale radiculopathie.

A
  • pijn –>in de nek, schouder, arm, veelal tot in de vingers
  • tintelingen
  • uitvalsverschijnselen –> reflexen, spierkracht en sensibiliteit
  • beperkt beweeglijkheid va de plexus brachialis (positieve zenuwrektesst).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

noem 2 rode vlaggen bij de nek m.b.t. fractuur

A

trauma, langdurig gebruik corticosteroides

24
Q

noem 3 rode vlaggen bij de nek m.b.t. neurlogie

A

neurologische uitval (bilateraal). neurologische klachten in benen (watten gevoel onder voeten) en problemen met stoelgang

25
Q

noem 4 rode vlaggen bij de nek m.b.t. metastaseringen

A

kanker in voorgeschiedenis, nachtelijke pijn, gewichtsverlies, heesheid/slikklachten

26
Q

noem één secundaire vorm van spondylose:

A

ziekte van Scheuermann
▫ Ventrale zijde apofysair ring blijft achter in groei
▫ Wigvorming

27
Q

welke spieren zorgen voor ACTIEF stab. van het bekken

A

• Actief: Mm. gluteus max. en piriformis, mm. obliquus abd. int. en ext., m. latissimus dorsi

28
Q

mci actieve instabiliteit is… ?

A

Matige samenwerking spieren–> local stabilizers en global movers.

29
Q

wat zijn de drie fasen van de stabiliteitstraining

A

Cognitieve fase Associatieve fase: Autonomefase

30
Q

cog. fase stabiliteits training ?

A

• Geïsoleerd trainen van het lokale spiersysteem, zonder inschakeling van het globale spiersysteem

31
Q

Associatieve fase stabiliteits training

A

• Aanleren specifieke deelbewegingen met inschakeling van het globale spiersysteem en controle op co-contractie van het lokale spiersysteem

32
Q

autonome fase stabiliteits training

A

• Integreren specifieke bewegingen in ADL

33
Q

clinical prediction rules

A

leeftijd <40, average slr >91 graden, aanwezige aberrant movement en pit test positief.

als er 3 van de 4 positief zijn is er sprake van positieve uitkomst voor stabiliteit training.

34
Q

meetinstrumenten voor lage rug?

A

NRS Pijn, PSK en QBPDS

35
Q

wat doe je bij profiel 1 lage rug?

A

= normaal beloop
• Stel gerust.
• Adviseer bij voorkeur geen bedrust (maximaal 2 dagen bij ernstige pijn).
• Stimuleer opbouw van activiteiten, te blijven werken of zo nodig hervatten van werkzaamheden (eventueel met tijdelijke aanpassing).
• Geef aan dat toename van activiteit niet samengaat met beschadiging van de rug.
• Beperk de behandelepisode tot maximaal 3 zittingen.

36
Q

wat doe je bij profiel 2 lage rug?

A

Profiel 2: afwijkend beloop zonder dominante psychosociale eigenschappen
• Stimuleer opbouw van activiteiten, te blijven werken of zo nodig hervatten van werkzaamheden.
• Geef aan dat toename van activiteit niet samengaat met beschadiging van de rug.
• Geef oefenprogramma dat aansluit bij behoefte patiënt en expertise therapeut.
• Overweeg artrogene mobilisatie of manipulatie.
• Overweeg kortdurende massage of warmtetherapie ter vermindering van de pijn.
• Bij werkverzuim > 4 weken: vraag naar afspraken gemaakt met de bedrijfsarts en neem zo nodig contact op met de bedrijfsfysiotherapeut en/of de bedrijfsarts.

37
Q

wat doe je bij profiel 3 lage rug?

A

afwijkend beloop met dominante psychosociale factoren:

Besteed aandacht aan psychosociale factoren die een ongunstige invloed hebben op het herstel.
• Overleg met bedrijfsarts of bedrijfsfysiotherapeut in geval van zwaar lichamelijk werk, langer durend ziekteverzuim of arbeidsconflict.
• Stimuleer opbouw van activiteiten, te blijven werken of hervatten van werkzaamheden.
• Geef oefenprogramma met stapsgewijze opbouw activiteiten op basis van vooraf afgesproken oefenbelasting en tijdschema, niet op basis van pijn.
• Bij werkverzuim doelen van oefenprogramma samen laten vallen met doelen werkhervatting.
• Stoppen indien geen progressie na 3-6 weken

38
Q

parameters van snelkracht

A
er dient (neuro)musculaire overload plaats te vinden en/of de oefening is technisch niet meer uitvoerbaar (1 
correctie toegestaan) 
•	3-4 series
•	8-10 hh/ 8-10 sec
•	90 sec seriepauze
•	bewegingssnelheid  ½-0- ½ 
•	energiesysteem  fosfaat pool
39
Q

oorzaken benoemen die peesherstel kunnen belemmeren

A

overbelasting, hormonen (cortisol), diabetes, obesitas, microcirculatie, verkeerde houding/beweging, antibiotica en NSAID’s

40
Q

oorzaak/gevolg r.c. impingement?

A

Craniale verplaatsing humerus bij RC aandoening

41
Q

oorzaak/gevolg Scapulaire dyskinesie

A

Scapula volgt humerus niet goed

42
Q

wat is er aangedaan bij een GIRD

A

post. kapsel

43
Q

signs en symptoms cervicogene hoofdpijn?

A

uniliateraal, niet pulseren, start occipitaal, uitlokbaar, vaak met cwk bew. beperking

44
Q

Wad schaal:

A
  • 0 Geen klachten, geen subjectieve en objectieve afwijkingen
  • 1 Pijn, stijfheid en gevoeligheid in nek, maar geen objectieve afwijkingen
  • 2 Nekklachten en andere klachten van het houdings- en bewegingsapparaat (bijv. afgenomen mobiliteit, drukpuntgevoeligheid)
  • 3 Nekklachten en neurologische uitvalsverschijnselen (bijv. afgenomen of verdwenen peesreflexen, spierzwakte en sensorische stoornissen)
  • 4 Nekklachten en fracturen of dislocaties
45
Q

vorm van secundaire spondylose?

A

ziekte van scheuerman

46
Q

wat is spondylose en vormen?

A

degeneratie van w.k.
facet artrose
stenose lwk

47
Q

meetinstrument alleen voor de rug ?

A

quebec of QBPDS

48
Q

te vermijden bewegingsrichtingen per benaderings wijze thp

A

postero- laterale benadering; geen adductie en endorotatie en meer dan 90 graden flexie eerste 6 weken
anterolaterale benadering geen exorotatie eerste 6 weken
Direkt lateraal; eerste 6 weken geen exorotatie
Antrieure; momenteel erg in opkomst vanwege weinig schade aan spieren. En erg snelle revalidatie

49
Q

icrs classificatie:

A

= voor kraakbeen
• graad 0: normaal kraakbeen
• Graad 1: oppervlakkig letsel. (A: beperkte inkeping/B: oppervlakkige fissuren)
• Graad 2: kraakbeenletsel tot < 50% van de kraakbeendikte
• Graad 3: kraakbeendefect met diepte > 50% van de kraakbeendikte
• Graad 4: blootliggend subchondraal bot

50
Q

2 vormen knie prothesen

A

Unicompartimentale knie endoprothese

Totale knieprothese

51
Q

verschil tussen primaire en secundaire gonartrose

A

Primair  degeneratie van het kraakbeen in de knie door ouder worden. Het is pas primair wanneer je boven de 50 jaar bent

Secundair  degeneratie van het kraakbeen als gevolg van een andere aandoening, zoals: 
•	Meniscus letsel
•	Kruisband problematiek
•	Beschadiging kraakbeen door trauma
•	Standsafwijking  OE
•	Overgewicht.
52
Q

mogelijke chirurgische interventies bij iemand met gonartrose :

A

Mogelijke chirurgische behandelingen:
• Unicompartimentele knieprothese
• Totale knieprothese
• Patellofemorale gewrichtsvervanging
• Gewrichtsartrodes  vastzetten gewricht
• Osteonomie  ontlasten van het overbelaste compartiment

53
Q

welke spieren zijn de anteflexoren van de heup

A

m. rectus femoris
m. sartorius
m. iliopsoas

54
Q

uit welke 2 spieren bestaat de m. iliopsoas?

A
  • m. iliacus

- m. psoas major

55
Q

vormen van THP

A
	Resurfacing
	minimaal invasieve chirurgie
	Standaard gecementeerde THP
	Standaard ongecemteerde THP
	Revisie THP