Week 1 Flashcards

Hoofdstuk 1

1
Q

Wat is de functie van de beleidsinstrumenten? En hoeveel zijn er? Benoem ze

A

De beleidsinstrumenten zijn in te delen in twee categorieen.
1. Gericht op de regulering van de geldstroom (financiele sfeer)
2. Gericht op de regulering van de goederenstroom (reeele sfeer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke functies van belastingheffing zijn er?

A
  1. De budgettaire functie
  2. De instrumentele functie
  3. De steunfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houdt de budgettaire functie in?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de instrumentele functie?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat houdt de steunfunctie in?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De instrumentele functie kan worden opgedeeld in 3 andere functies. Welke functies zijn dat en licht ze toe.

A

Er zijn 3 functies binnen de instrumentele functie. Namelijk:
1. Allocatieve functie: via de belastingheffing probeert de overheid invloed uit te oefenen op de samenstelling van productie en consumptiepatronen.
2. Stabilisatiefunctie. Via de belastingheffing kan de overheid invloed uitoefenen op een gelijkmatig verloop van de economische bedrijvigheid.
3. Verdelingsfunctie: Via de belastingheffing kan de overheid trachten de gewenste inkomensverhoudingen te bereiken en zodoende de verdeling van de goederen bijsturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat wordt bedoeld met belastingsubsidies?

A

Hieronder worden de tegemoetkomingen in de belastingwetgeving verstaan die inbreuk maken op de normale structuur van de wet. Ze zijn in de wet opgenomen om een beleidsdoelstelling te realiseren die de overheid ook via directe uitgaven had kunnen nastreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de voordelen van belastingsubsidies?

A

1.De belastingsubisie heeft door haar specifieke karakter een zeer doelgerichte werking. Ze is effectiever doordat ze kan meeliften met de reguliere uitvoering van de belastingwetgeving.

  1. Door de subsidies onder te brengen in het fiscale stelsel is automatisch het institutionele fiscale kader beschikbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de nadelen van de belastingsubsidies?

A

De effectiviteit van de belastingsubsidie is minder goed meetbaar, omdat deze veelal in het totale belastingeffect verloren gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke instrumenten van het inkomensbeleid staat de overheid ter beschikking?

A
  • Belastingen
  • Subsidies
  • Inkomensprijzen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Aan welke vier criteria moet een Belastingstelsel aan voldoen?

A
  1. Een belastingstelsel moet eerlijk zijn
  2. Een belastingstelsel moet effectief zijn
  3. Een belastingstelsel moet efficient zijn
  4. Een belastingstelsel moet eenvoudig zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de 6 hoofdbeginselen?

A
  1. Het draagkrachtbeginsel
  2. Het profijtbeginsel
  3. Het beginsel van bevoorrechte verkrijging
  4. Het welvaartbeginsel
  5. Het beginsel van de minste pijn
  6. Het beginsel van de optimale realisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt het materieel belastingrecht in?

A

Dit houden de bepalingen inzake het ontstaan, omvang en tenietgaan van het belastingschuld in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat houdt het formeel belastingrecht in?

A

Bepalingen inzake wijze van vaststelling van de belastingschuld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de elementen van de materiele belastingwet? Licht ze toe

A
  1. Subject: Wie moet belasting betalen?
  2. Object: Waarover moet men belasting betalen?
  3. Tarief: Hoeveel belasting moet men betalen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het subject?

A

Art. 1.1: IB wordt geheven van natuurlijke personen
* Art. 2.1, lid 1(a): binnenlands belastingplichtig zijn natuurlijke personen die in Nederland wonen
* Art. 2.1, lid 1(b): buitenlands belastingplichtig zijn natuurlijke personen die niet in
Nederland wonen, maar wel Nederlands inkomen genieten

Woonplaats:
* Art. 4, lid 1, AWR: ‘Waar iemand woont (…) wordt naar de omstandigheden beoordeeld.’
* Fictieve woonplaats (art. 2.2 Wet IB en art. 4, lid 2, AWR)

17
Q

Wat is het object?

A

Binnenlandse belastingplichtigen (art. 2.3 en 2.4):
* Belastbare inkomen uit werk en woning (hoofdstuk 3) (box 1)
* Belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang (hoofdstuk 4) (box 2)
* Belastbare inkomen uit sparen en beleggen (hoofdstuk 5) (box 3)
* Heffing over wereldinkomen
Elementair Belastingrecht, HC 111

Buitenlandse belastingplichtigen (art. 2.3, 2.4 en 7.1):
* Belastbaar inkomen uit werk en woning in Nederland (afdeling 7.2 en 7.5) (box 1)
* Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde vennootschap
(afdeling 7.3 en 7.5) (box 2)
* Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in Nederland (afdeling 7.4 en 7.5) (box 3)
* Heffing over inkomen uit Nederlandse bron
Elementair Belastingrecht, HC 112

18
Q

Wat zijn de voorwaarden voor een bron van inkomen?

A

Bronvoorwaarden:
* Deelname aan het economisch verkeer
* Het beogen van een geldelijk voordeel (subjectief criterium)
* Een redelijke verwachting dat de bron een positieve opbrengst zal geven (objectief
criterium)

Cumulatieve voorwaarden? Niet per se, zie in dit kader het Medische proevenarrest
(BNB 1990/329) en het Receptenarrest (BNB 1993/203)
Elementair Belastingrecht, HC 115