Week 1 Flashcards
Waarom is een eukaryote cel groter dan een prokaryote cel?
ionenpompen in prokaryote cellen worden gebruikt voor energiehuishouding in het celmembraan. dit celmembraan heeft een relatief klein oppervlakte, waardoor er een bepaalde hoeveelheid ionen kunnen getransporteerd worden en er dus ook een beperkte hoeveelheid energie kan worden opgewekt/verbruikt. –> groei van de cel wordt beperkt.
endosymbiose
samenleven van een prokaryotische cel in een gastheercel
verticale gentransfer
uitwisselen van genetisch materiaal binnen een soort (ouder op kind)
horizontale gentransfer
genenuitwisseling tussen individuen van verschillende soorten; zorgt voor diversiteit
eerste stappen eukaryotisering
- verlies starre celwand en plooien celmembraan (–> groter inwendig oppervlak, waardoor transport in en uit cel makkelijker wordt)
- flexibel worden celmembraan -> maakt fagocytose mogelijk
- ontstaan cytoskelet door microtubuli en microfilamenten (bestaande uit tubuline en actine)
- ontstane cytoskelet maakt inwendig transport, amoeboïde bewegingen en compartimentering mogelijk
cytoplasma
alles binnen het plasmamembraan behalve de nucleus
cytosol
vloeistof binnen de cel (alles in het celmembraan behalve organellen, celmembranen en cytoskelet-componenten
celkern/nucleus
omgeven door membraan met poriën en verbonden met ruw ER
nucleolus
structuur in de nucleus; transcriptie van ribosomaal RNA en waar ribosomale units worden geassembleerd: RNA + eiwit
Endoplasmatisch reticulum
ruwe ER (rER): RNA transleren, ontstane eiwitten vouwen verder transporteren
glad ER (sER): glycogeen, steroïden en fosfolipiden synthetiseren
Golgi-apparaat
eiwitten en vetten verwerken en verpakken in blaasjes (postkantoor, signaalpeptide geeft plek aan)
Mitochondriën
synthese van ATP dmv oxidatieve fosforylering
Lysosomen
Afvalverwerking dmv enzymen, deze worden geactiveerd door lage pH
Cytoskelet
intermediare filamenten geven structuur aan de cel. actine microfilamenten spelen een rol bij beweging, micortubuli filamenten bij transport in de cel
Uit een bevruchte eicel kunnen 4 typen basisweefsel ontstaan
- epitheel (dekweefsel)
- bindweefsel
- zenuwweefsel
- spierweefsel