Week 1 Flashcards

1
Q

Welke vormen van stofwisseling zijn er?

A
  1. Synthese -> aanmaak van stoffen (anabool metabolisme)
  2. Degradatie -> afbraak van stoffen (katabool metabolisme)
  3. Transport -> over membranen heen
  4. Modificatie -> verandering stof voor andere werking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de hoeveelheden van de Atwater factoren?

A

koolhydraten: 4 kcal/gram
vetten: 9 kcal/gram
eiwitten: 4 kcal/gram
alcohol: 7 kcal/gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn sterk gereduceerde bindingen en hoe zien deze eruit?

A

Sterk gereduceerde bindingen -> stoffen met veel energie-inhoud
- veel dubbele bindingen (onverzadigd)
- weinig oxidatie (zuurstofatomen)
- veel waterstofatomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij welke processen in het maagdarmkanaal speelt stofwisseling een grote rol?

A
  • Digestie: vertering
  • Secretie: afscheiding
  • Adsorptie: opname
  • Motiliteit: peristaltische bewegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe vindt de regulatie van stofwisseling plaats?

A
  • Productremming
  • Compartimentalisatie
  • Orgaanspecificiteit
  • Hormonen
  • Neuretransmitters
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is productremming?

A

Het product remt het enzym dat verantwoordelijk is voor de opbouw van het product.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen hexokinase en glucokinase?

A

Hexokinase
- productremming
- hoge affiniteit glucose, maximum echter snel bereikt en snelle productremming
- spieren en hersenen

Glucoginase
- geen productremming -> glucose-opname kan blijven doorgaan, ook als er al veel glucose is opgenomen
- lage affiniteit glucose, uiteindelijk grotere werking
- lever, pancreas, vetweefsels, erythrocyten
- wordt gestimuleerd door insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat doen hexokinase en glucokinase?

A

Zetten glucose om in glucose-6-fosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is compartimentalisatie?

A

Verschillende processen vinden op verschillende locaties plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn GLUT-transporters?

A

Membraaneiwitten die glucosetransport mogelijk maken over het celmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen GLUT-2-transporters en GLUT-4-transporters?

A

GLUT-2-transporters:
- o.a. in lever
- altijd aanwezig op celmembraan
-> ten allen tijden glucoseopname mogelijk in levercellen

GLUT-4-transporters:
- spieren
- niet altijd aanwezig op celmembraan, bevinden in blaasjes in cel die getransporteerd kunnen worden
- transport vindt plaats door insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is orgaanspecificiteit?

A

Stofwisseling verschilt op orgaanniveau. Eenzelfde signaal kan zorgen voor andere reacties in verschillende organen (bijvoorbeeld gluconeogenese in lever, maar ook glycose in spieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doen hormonen mbt stofwisseling?

A

Hormonen kunnen enzymen activeren of inactiveren. VB insuline: stimuleert glycogeensynthase, remt glycogeenfosforylase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doen neurotransmitters mbt stofwisseling?

A

Neurotransmitters kunnen enzymen activeren of inactiveren. VB noradrenaline: stimulering adenylylcyclase, omzetting ATP in cAMP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke vormen van passief transport zijn er over membranen? + voorbeelden

A

Passief
- Poriën: altijd open. VB aquaporine
- kanalen: één kant altijd open, andere kant heeft een deurtje.
VB natrium, kalium, calciumkanalen
VB Glucose -> depolarisatie celmembraan -> calciumkanaal open -> calcium cel in-> insuline naar bloedbaan
- Carrièr-mediated-transport: molecuul wordt opgenomen door transporter, wordt uitgescheiden aan andere kant membraan. Èèn kant tegelijk kan open, wel beide kanten mogelijk.
VB. GLUT-transporter (bindt aan glucose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke vormen van actief transport zijn er?
+ VB

A

Actief: energie nodig
- Pomp. VB: Na/K-pomp
- Cotransport: secundair actief/gekoppeld passief. Deze transporteren twee stoffen over het membraan, één gaat met de concentratiegradiënt mee. VB: glucose gaat met het natrium de cel in door Na/glucose symporter

17
Q

Wat is de reactie op een hoog glucosegehalte in het bloed?

A

Hoog glucosegehalte -> glucose bindt aan GLUT -2 -transporter -> glucokinase zet glucose om in glucose-6-fosfaat -> oxidatie -> ATP-gehalte is hoog -> ATP-Kalium-kanalen worden gesloten -> calciumkanalen openen -> calcium de cel in -> insuline wordt afgegeven door de cel