Week 1 Flashcards
Welke vormen van stofwisseling zijn er?
- Synthese -> aanmaak van stoffen (anabool metabolisme)
- Degradatie -> afbraak van stoffen (katabool metabolisme)
- Transport -> over membranen heen
- Modificatie -> verandering stof voor andere werking
Wat zijn de hoeveelheden van de Atwater factoren?
koolhydraten: 4 kcal/gram
vetten: 9 kcal/gram
eiwitten: 4 kcal/gram
alcohol: 7 kcal/gram
Wat zijn sterk gereduceerde bindingen en hoe zien deze eruit?
Sterk gereduceerde bindingen -> stoffen met veel energie-inhoud
- veel dubbele bindingen (onverzadigd)
- weinig oxidatie (zuurstofatomen)
- veel waterstofatomen
Bij welke processen in het maagdarmkanaal speelt stofwisseling een grote rol?
- Digestie: vertering
- Secretie: afscheiding
- Adsorptie: opname
- Motiliteit: peristaltische bewegingen
Hoe vindt de regulatie van stofwisseling plaats?
- Productremming
- Compartimentalisatie
- Orgaanspecificiteit
- Hormonen
- Neuretransmitters
Wat is productremming?
Het product remt het enzym dat verantwoordelijk is voor de opbouw van het product.
Wat is het verschil tussen hexokinase en glucokinase?
Hexokinase
- productremming
- hoge affiniteit glucose, maximum echter snel bereikt en snelle productremming
- spieren en hersenen
Glucoginase
- geen productremming -> glucose-opname kan blijven doorgaan, ook als er al veel glucose is opgenomen
- lage affiniteit glucose, uiteindelijk grotere werking
- lever, pancreas, vetweefsels, erythrocyten
- wordt gestimuleerd door insuline
Wat doen hexokinase en glucokinase?
Zetten glucose om in glucose-6-fosfaat
Wat is compartimentalisatie?
Verschillende processen vinden op verschillende locaties plaats
Wat zijn GLUT-transporters?
Membraaneiwitten die glucosetransport mogelijk maken over het celmembraan
Wat is het verschil tussen GLUT-2-transporters en GLUT-4-transporters?
GLUT-2-transporters:
- o.a. in lever
- altijd aanwezig op celmembraan
-> ten allen tijden glucoseopname mogelijk in levercellen
GLUT-4-transporters:
- spieren
- niet altijd aanwezig op celmembraan, bevinden in blaasjes in cel die getransporteerd kunnen worden
- transport vindt plaats door insuline
Wat is orgaanspecificiteit?
Stofwisseling verschilt op orgaanniveau. Eenzelfde signaal kan zorgen voor andere reacties in verschillende organen (bijvoorbeeld gluconeogenese in lever, maar ook glycose in spieren)
Wat doen hormonen mbt stofwisseling?
Hormonen kunnen enzymen activeren of inactiveren. VB insuline: stimuleert glycogeensynthase, remt glycogeenfosforylase
Wat doen neurotransmitters mbt stofwisseling?
Neurotransmitters kunnen enzymen activeren of inactiveren. VB noradrenaline: stimulering adenylylcyclase, omzetting ATP in cAMP
Welke vormen van passief transport zijn er over membranen? + voorbeelden
Passief
- Poriën: altijd open. VB aquaporine
- kanalen: één kant altijd open, andere kant heeft een deurtje.
VB natrium, kalium, calciumkanalen
VB Glucose -> depolarisatie celmembraan -> calciumkanaal open -> calcium cel in-> insuline naar bloedbaan
- Carrièr-mediated-transport: molecuul wordt opgenomen door transporter, wordt uitgescheiden aan andere kant membraan. Èèn kant tegelijk kan open, wel beide kanten mogelijk.
VB. GLUT-transporter (bindt aan glucose)