week 1 1/2 Flashcards

1
Q

Wat is de volgorde van buikonderzoek?

A

Auscultatie –> percussie –> palpatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de incidentie van slokdarmcarcinoom?

A

2550

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welk type slokdarmcarcinoom komt vaker voor bij mannen?

A

Adenocarcinoom (vooral mannen met overgewicht, caucasisch ras)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk type slokdarmcarcinoom komt vooral voor bij vrouwen?

A

Plaveiselcelcarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Anatomie: Wat is de Z-lijn van de oesofagus?

A

Scherpe begrenzing tussen plaveiselepitheel slokdarm en cilindrisch epitheel maag. Dit is de onderste slokdarmsfincter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Benoem de wandlagen van de slokdarm

A
  1. Mucosa: epitheel, lamina propria, m. mucosae
  2. Submucosa
  3. m. propriae; m. circ. propriae en m. long. propriae
  4. Adventitia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn risicofactoren voor ontstaan plaveiselcelcarcinoom?

A

Alcohol, achalasie, KNO-tumor, roken, caustisch letsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn risicofactoren voor ontstaan adenocarcinoom?

A

Overgewicht, reflux, roken –> barretsegment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Histologisch bestaat plaveiselcelcarcinoom uit …. en adenocarcinoom uit ….

A

Plaveiselepitheel en cilindrisch epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn klachten van slokdarmkanker?

A

Dysfagie (slik en passage stoornis), odenofagie (pijn) en gewichtsverlies. Soms hematemesis en hoesten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bij Barret segment (metaplasie) kijk je ter beoordeling eerst naar de lengte:
- <1cm … , 1-3 cm …. , 3-10 cm …, >10 cm ….
Vervolgens kijk je naar de mate van dysplasie:
- Bij laaggradige dysplasie …, bij hooggradige dysplasie … en bij geen dysplasie doe je …

A

<1cm geen follow-up, 1-3 cm om 5 jaar follow-up, 3-10 cm om 3 jaar follow-up en >10 cm doorverwijzing centrum.
Bij centrum kijk je naar dysplasie: LGD follow up na 1 jaar, HGD gelijk behandelen en geen dysplasie followup 3-5 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat voor diagnostiek zet je in bij slokdarmcarcinoom?

A

Endoscopie! voor primaire tumor

CT voor stadiëring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de stadiëring bij slokdarmcarcinoom? (TNM)

A
  • T: Tx (niet beoordeelbaar), T0 (geen primaire tumor), Tis (Tumor in situ), T1 (tumor tm lamina propria/ submucosa), T2 (tumor tm m. propriae), T3 (tumor tm adventitia) T4 (omliggende organen)
  • N: Nx (niet beoordeelbaar), N0 (geen), N1 (1-2), N2 (3-6), N3 (>7)
  • M: Mx (niet beoordeelbaar), M0 (Geen), M1 (wel metastasen op afstand)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de 5 jaars overleving van slokdarmkanker bij:

  • HGD?
  • T1N0M0?
  • T2-3N0M0?
  • T1-2N1M0?
  • T3-4N1M0?
  • TNM1?
A
  • > 95%
  • 50-80%
  • 30-40%
  • 10-30%
  • 10-15%
  • <5%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de behandeling van slokdarmcarcinomen?

A
  • HGD of T1: endoscopische resectie
  • Alle andere: chirurgische resectie
  • Bij chirurgische resectie ook neo-adjuvante chemoradiatie: paclitaxel, carboplatin, 41.4 Gy in 5 weken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het voordeel van neo-adjuvante chemoradiatie?

A

5 jaars overleving stijgt naar 59%, tov alleen chirurgie met 3-jaars overleving van 48%

17
Q

Hoeveel % van de slokdarmcarcinomen valt bij presentatie al niet meer te opereren?

A

30%

18
Q

Wat is de incidentie van maagcarcinoom?

A

1200

19
Q

Wat zijn de lagen van de wand van de maag?

A

Mucosa, submucosa, muscularis mucosae, subserosa

20
Q

Wat zijn de stappen in de ontwikkeling van maagkanker

A

Normale mucosa –> chronische h. pylori actieve gastritis –> mucosale atrofie –> intestinale metaplasie –> dysplasie

21
Q

Welke 2 typen maagcarcinoom zijn te onderscheiden?

A
  1. Intestinaal type: lokaal, 90% met h. pylori geassocieerd, vooral in antrum, goed gedifferentieerd, niet erfelijk, leeftijd 60-70 jaar
  2. Diffuus type: hele maag en alle maaglagen, 30% h. pylori geassocieerd, niet goed gedifferentieerd, 5-10% erfelijk, jonge patiënten.
22
Q

Wat zijn klachten van maagcarcinoom?

A

Zijn vaak pas in laat stadium
Klachten kunnen zijn: pijn regio epigastrio, misselijkheid, braken, gewichtsverlies, melaena, hematemesis, passageklachten.

23
Q

Wat kan je bij maagcarcinoom vinden bij LO?

A

Cachexie, virchow klier, palpabele tumor

24
Q

Stadiëring van maagcarcinoom: TNM

A
  • T: Tx (niet te beoordelen), T0 (geen primaire tumor), Tis (in situ), T1a (tot l. propria/ muscularis propriae), T1b (submucosa), T2 (muscularis propria), T3 (subserosa), T4a (peritoneum/ serosa), T4b (omliggende structuren)
25
Q

Wat is de behandeling van adenocarcinoom van de maag?

A
  • HGD. T1: endoscopische resectie
  • overig: chirurgische resectie
  • Neoadjuvant en adjuvante chemotherapie.
26
Q

Wat zijn complicaties van maagcarcinoom chirurgie?

A
  • Gerelateerd aan de operatie: naadlekkage, pijn, wondinfectie, chyluslekkage
  • Functioneel: dumping, gewichtsverlies
27
Q

Welke 3 arteriën komen uit de truncus coeliacus?

A
  1. a. hepatica communis (waar weer de a. gastroduodenalis uit vertakt)
  2. a. gastrica sinistra
  3. a. lienalis
28
Q

Wat is histologisch het verschil tussen de corpus en antrum klieren van de maag?

A

Corpus bevat m.n. pariëtale cellen. Deze maken maagzuur en intrinsic factor. Daarnaast hormonale cellen die somatostatine maken en H cellen voor histamine.
Antrum bevat Gastrine producerende cellen.

29
Q

Wat zijn de functies van de maag? (4)

A
  1. Vertering: pepsinogeen en lipase
  2. Bescherming: secretie H+
  3. Hormoonproductie: gastrine
  4. Intrinsic factor: vit B12 opname
30
Q

Wat beschermt de maag tegen maagzuur?

A

Hoge slijmproductie met hoge pH (bicarbonaat), snelle regeneratie en goede doorbloeding

31
Q

Beschrijf de fysiologie van maagzuursecretie. Gebruik hierbij de Partiëlale-, gastrineproducerende en histamineproducerende cellen.

A

De n. vagus zet bij distentie van de maag de pariëtaalcellen aan om HCL te produceren, daarnaast zet het de gastrinecellen aan om gastrine te produceren. Gastrine heeft weer invloed op de pariëtaal cellen, maar ook op de histaminecellen. Histamine beïnvloed ook de pariëtaal cellen.
Op deze manier worden de pariëtaalcellen met 3 wegen beïnvloed om HCL te produceren.

32
Q

Beschrijf de fysiologie van de remming van de maagzuursecretie.

A

Wanneer de pH onder de 3 daalt, worden de Gastrine cellen geremd. Doordat er geen gastrine wordt geproduceerd, zullen de H- en pariëtaalcellen ook niet meer worden gestimuleerd. Daarnaast hebben somatostatine en secretine een direct remmend effect op de pariëtaalcellen.

33
Q

Wanneer iemand last heeft van slokdarm passage klachten kan dit onderscheiden worden in … en … klachten. Welke DD kan je onder beide hoofdgroepen opstellen?

A

Motiliteit: hierbij heb je zowel last bij vast als vloeibaar voedsel. Het ontstaat geleidelijk. Dit kan komen door achalasie, sclerodermie, slokdarmspasmen en eosinofiele oesofagitis.

Mechanisch: Alleen bij vast eten. Ontstaat binnen weken. DD hierbij is maligniteit of peptische stenose.

34
Q

Wat zijn de behandelingsopties bij (1) achalasie en (2) eosinofiele oesofagitis?

A

(1) Achalasie: Botox (kortdurend, maar veilig), pneumodilatatie (80% succes, 50% kans recidief <5 jaar) en myotomie (90% succes)
(2) Eosinofiele oesofagitis: topicale steroïden

35
Q

Refluxklachten komen veel voor in de bevolking (45%). Wat zijn oorzaken hiervoor, hoe kan je het onderzoeken en wat is de behandeling?

A

Oorzaken: hernia diafragmatica, verminderde LES functie, verminderde maagontlediging.
Onderzoek: proefbehandeling bij mensen <45 jaar (protonpomp remmer of H2 antagonist, is goedkoop en betrouwbaar), bij mensen >45 jaar of alarmsymptomen (passageklachten, gewichtsverlies) dan endoscopie. Ook kan je pH-metrie uitvoeren, dit is de gouden standaard.
Behandeling: is leefstijladvies, medicijnen, anti-reflux chirurgie

36
Q

hoe vaak komt h.pylori infectie voor? en geeft dit altijd klachten?

A

<15% in west europa, 60-90% in landen daarbuiten. Klachten komen niet altijd voor, tenzij het echt voor een ulcus zorgt. Klachten kunnen dan pijn, anorexie, snel vol zitten, ijzergebreksanemie zijn.

37
Q

Wat is het mechanisme van een auto-immuun gastritis, wat voor klachten veroorzaakt dit?

A

Antilichamen tegen pariëtale cellen en/of intrinsic factor. Anemie door verminderde opname vit B12. Associatie met andere auto-immuunziekten. Komt vrijwel alleen voor in Noord-Europa

38
Q

Peptische ulcera maag wordt voor ..% veroorzaakt door h. pylori en ..% NSAIDs
Peptische ulcera in duodenum wordt voor …% veroorzaakt door h. pylori en ..% door NSAIDs

A

Maag: 70% h.pylori en 25% NSAIDs
Duodenum: 92% h. pylori, 5% NSAIDs