wederkerige werkwoorden Flashcards
1
Q
jij kleedt je aan
A
tu t’habilles
2
Q
zeggen
A
dire
3
Q
ze lezen
A
ils lisent
4
Q
hij kleedt zich aan
A
il s’habille
5
Q
ik kleed mij aan
A
je m’habille
6
Q
jij leest
A
tu lis
7
Q
wij lezen
A
nous lisons
8
Q
wij wassen ons
A
nous nous lavons
9
Q
ik lees
A
je lis
10
Q
ik was me
A
je me lave
11
Q
jullie zeggen
A
vous dites
12
Q
jullie lezen
A
vous lisez
13
Q
jij wast je
A
tu te laves
14
Q
jullie kleden zich aan
A
vous vous habbillez
15
Q
ze kleden zich aan
A
ils s’habillent
16
Q
ze wassen zich
A
ils se lavent
17
Q
hij leest
A
il lit
18
Q
aankleden
A
s’habiller
19
Q
wij kleden ons aan
A
nous nous habbillons
20
Q
hij wast zich
A
il se lave
21
Q
wassen
A
se laver
22
Q
lezen
A
lire
23
Q
jullie wassen zich
A
vous vous lavez