vragen over alle hoofdstukken Flashcards

1
Q

Hoe gebeurt de ademhaling bij Crustacea ? (Hfd 14, pagina 5)

a) Door middel van kieuwen
b) Door middel van boeklongen
c) Door middel van trachea
d) Door middel van buizen van Malpighi

A

a) Door middel van kieuwen

Uitleg:
Crustacea zijn de kreeftachtigen. De crustacea ademen allemaal door de kieuwen. De kieuwen liggen niet in het lichaam, maar er buiten. (naargelang van de aanhechtingsplaats der kieuwen onderscheidt men verschillende soorten:) podobranchiën (vastgehecht op de coxopodieten der poten),
arthrobranchiën (vastgehecht op de arhculaire membraan tussen lichaamswand en poot), pleurobranchiën
(ingeplant op het pleuriet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welk stadium heef de mens kieuwen? (Hfd 16, pagina 3)

a) Steeds, maar ze zijn gereduceerd
b) Enkel in de embryonale fase
c) Nooit

A

c) Nooit

uitleg:
Reptielen, vogels en zoogdieren vertonen slechts bij de embryo kieuwspleten, die echter nooit functioneel worden en na korte tijd sluiten. Bij al deze dieren ontstaan longen, die onmiddellijk na geboorte in werking treden. Dus
kieuwspleten bij de embryo, niet kieuwen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarvoor staat de term ”chorda”? (Hfd 16)

a) De wervelkolom
b) Het ruggenmerg
c) Een dorsale steunstaaf

A

c) Een dorsale steunstaaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe heet het vlies dat bij Annelida de coeloomholte afijnt tegen de huidspierzak? (Hfd 11, pagina 4 en 5)

a) Splanchnopleura
b) Somatopleura
c) Typhlosolis
d) Mesenterium

A

b) Somatopleura

uitleg:
Het lichaam van de Annelida is opgebouwd vanuit 3 kiembladen. Uit de middelste laag, het mesoderm, ontstaan spieren en interne organen. Er ontstaat een holte in het mesoderm, de coeloomholte, die doorheen heel het lichaam loopt. De aflijning van deze holte naar buiten toe is de somatopleura, naar binnen toe is het de splanchnopleura. Het binnenste gedeelte van het mesoderm en de darm hangen vast in het coeloom met mesenteria.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe kan men de bevruchhng bij regenwormen beschrijven? (Hfd 11, pagina 7 en 8)

a) Copulatie met interne bevruchting
b) Copulatie met externe bevruchting
c) Spermatofoor met interne bevruchting

A

b) Copulatie met externe bevruchting

uitleg:
Copulatie is paring. Op pagina 7 en 8 wordt de voortplanting volledig beschreven en wordt ook beschreven dat regenwormen paren, dus copulahe. Ook gebeurt de bevruchting extern. Niet in het vrouwtje dus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke hygiënische maatregel heef GEEN belang in het vermijden van besmetng met Taenia solium? (Hfd 8, p 10)

a) Handen wassen na toiletbezoek
b) Slachtafval koken vooraleer het in varkensvoer te verwerken
c) Vlees goed doorbakken

A

b) Slachtafval koken vooraleer het in varkensvoer te verwerken

uitleg:
Handen wassen helpt om besmetting te voorkomen
Vlees goed doorbakken helpt om besmetting te voorkomen
Slachtafval koken voordat het in varkensvoer komt helpt niet om besmetting te voorkomen -> het varken heeft geen lintworm maar heeft de ingekapselde larve dus als een varken een ander varken opeet, dmv slachtafval, weet de larve niet wat hij moet doen en dan sterft deze.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betekent ‘heterotroof’?

a) Er is seksuele voortplanting tussen 2 geslachten
b) Eencellige organismen
c) Organismen die andere organismen eten

A

c) Organismen die andere organismen eten

uitleg:
organismen die andere organismen eten -> hangen af van de organische verbindingen die gevormd worden door autotrofe organismen (andere organismen).

Een organisme is een heterotroof organisme als het zijn organische celmateriaal opbouwt uit voedingsstoffen die het betrekt uit organische stoffen, afkomstig van andere organismen. Een heterotroof organisme is dus afhankelijk van andere organismen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent ‘eukaryoot’?

a) Er is een volledige cellulaire infrastructuur met kern en organellen
b) De cellen zijn niet gedifferentieerd tot weefsels
c) De cellen kunnen indien nodig aan fotosynthese doen

A

a) Er is een volledige cellulaire infrastructuur met kern en organellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe lossen karpers en snoeken hun osmotisch probleem op?

a) Veel drinken, weinig urineren
b) Weinig drinken, veel urineren
c) Ze hebben geen osmotisch probleem

A

b) Weinig drinken, veel urineren

uitleg:
Karpers en snoeken leven in zoet water. Ze hebben hypertonisch bloed. De concentratie aan ionen en zouten in zoet water is veel lager dan in het inwendig milieu van de dieren die er wonen. Vissen zijn dus hyper osmotisch t.o.v. hun milieu en zullen daarom door osmose veel water opnemen, en anderzijds zouten verliezen. Bij vissen worden deze problemen als volgt tegen gegaan: niet drinken, veel urine produceren waarin weinig zouten opgelost zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe lossen kabeljauw en haring hun osmotisch probleem op? (Hfd 18)

a) Veel drinken, weinig urineren
b) Weinig drinken, veel urineren
c) Ze hebben geen osmohsch probleem

A

a) Veel drinken, weinig urineren

uitleg:
Kabeljauw en haring leven in zout water. Ze hebben hypotonisch bloed. Vissen zullen in zeewater/zout water dus osmotisch water verliezen en te veel zouten opnemen. Ze drinken dus veel zout water en produceren weinig urine met hoge zoutconcentraties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe gebeurt de voedselopname bij Bivalvia? (Hfd 10, pagina 9)

a) Filteren van het voedsel door cilia op de kieuwbalkjes
b) Afschrapen van het substraat met een radula
c) Uitstulpen van de sifon en opzuigen van voedsel dat met enzymen is voorverteerd
d) Uitstulpen van de voet voor het vastkleven van prooien

A

a) Filteren van het voedsel door cilia op de kieuwbalkjes

uitleg:
De laterale cilia veroorzaken een inhalerende waterstroom tussen de kieuwbalkjes, de laterofrontale cilia zeven de voedselparhkels uit de waterstroom terwijl de frontale ciliën de voedselpartikels, samen met de mucusfilm, naar de ventrale voedselgroef op iedere kieuwlamel stuwen. Langs de ventrale voedselgroeve wordt het voedsel als een ‘mucusstreng’ naar de mond gevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In welk milieu komen sponzen voor?

a) In zeewater
b) In zoetwater
c) In zoetwater én in zeewater

A

c) In zoetwater én in zeewater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Op deze foto zie je enkele van Trypanosoma sp. Waar leven deze organismen? (zie vraag 12 in pdf)

a) Tussen rode bloedcellen
b) In de dunne darm van zoogdieren
c) In de grond
d) In zoetwater

A

a) Tussen rode bloedcellen

uitleg:
Trypanosomidae zijn extracellulaire bloedparasieten van mens en dier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Crustacea beziten drie soorten metameren. Geef een andere naam voor kopsegmenten: (Hfd 14, pagina 2)

a) Pereiomeren
b) Podomeren
c) Pleomeren
d) Cephalomeren

A

d) Cephalomeren

uitleg:
Crustacea zijn kreeftachtigen. Het lichaam hiervan bestaat uit een acron en een telson, met er tussen een sterk wisselend aantal sigmenten (tot meer dan 50). Men kan 3 soorten metameren onderscheiden, namelijk de cephalomeren (kopsegmenten), pereiomeren (thoraxsegmenten) en pleomeren (abdominale segmenten, het achterlijf).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De haai heeft een enkelvoudige bloedsomloop. Welk van de onderstaande omschrijvingen geeft de bloedsomloop van de haai juist weer? (zie vraag 14 in pdf)

a) Zuurstofarm bloed - sinus venosus - atrium - ventrikel - conus artertiosus - ventrale aorta - kieuwen - rest van het lichaam - sinus venosus
b) Zuurstofarm bloed - conus arteriosus - ventrikel - atrium - sinus venosus - ventrale aorta - kieuwen - rest van het lichaam - conus arteriosus
c) Zuurstofrijk bloed - sinus venosus - ventrikel - atrium - conus arteriosus - ventrale aorta - kieuwen - rest van het lichaam - sinus venosus
d) Zuurstofarm bloed - conus arteriosus - atrium - ventrikel - sinus venosus - ventrale aorta - kieuwen - rest van het lichaam - conus arteriosus

A

a) Zuurstofarm bloed - sinus venosus - atrium - ventrikel - conus artertiosus - ventrale aorta - kieuwen - rest van het lichaam - sinus venosus

uitleg:
SV is de sinus venosus. A is het atrium. V is de ventrikel. BA is de conus arteriosus. Hierna gaat het naar de kieuwen, dit gaat door de ventrale aorta. Vanaf de kieuwen gaat het naar de rest van het lichaam en via daar weer naar SV. Zo gaat het cirkeltje rond. Het zuurstofarme bloed komt dus aan bij de SV.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verschillende celorganellen zijn ontstaan als een vorm van endosymbiose, waarbij een eencellige prokaryoot binnenin andere cellen werd opgenomen. Welke van de volgende uitspraken is correct? (Hfd 2, pagina 5)

a) Mitochondriën zijn ontstaan uit een endosymbionte vorm van spirocheten
b) Mitochondriën zijn ontstaan uit een endosymbionte vorm van cyanobacteriën
c) Mitochondriën zijn ontstaan uit een endosymbionte vorm van purperbacteriën
d) Mitochondriën zijn ontstaan uit een endosymbionte vorm van archeabacteriën

A

c) Mitochondriën zijn ontstaan uit een endosymbionte vorm van purperbacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe noemen we bij een proglottis van de lintworm de structuur waarin het sperma, afkomstig van een andere proglottis of lintworm, tijdens en na de copulatie wordt opgeslagen? (Hfd 8, pagina 9)

a) Vas deferens
b) Receptaculum seminis
c) Vesicula seminis
d) Ductus ejaculatorius

A

b) Receptaculum seminis

uitleg:
Vrouwelijke lintworm bevat de vagina, het receptaculum seminis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe noemen we bij de kreeft de 2 laterale platen van de carapax die de kieuwkamer omsluiten? (hfd 14)

a) Pleomeren
b) Pleurobranchiën
c) Branchiosternieten
d) Branchiostegieten

A

d) Branchiostegieten

uitleg:
De carapax bestaat uit: een dorsaal stuk of tergiet, met twee laterale platen, de branchiostegieten, die ventraal vrij eindigen en een kieuwkamer, waarin de kieuwen liggen, omsluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Paramecium is ondermeer opgebouwd uit: (Hfd 5)

a) Ectoderm
b) Endoderm
c) Neoplasma
d) Ectoplasma

A

d) Ectoplasma

uitleg:
Het paramecium is het pantofeldiertje. Het cytoplasma is gedifferentieerd in een buitenste, helder ectoplasma en een binnenste, korrelig endoplasma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat betekent de term morfologie? (Hfd 1)

a) Studie van de vorm van onderdelen van een organisme
b) Studie van de functie van onderdelen van een organisme
c) Studie van de interactie tussen organismen en hun omgeving
d) Geen van deze omschrijvingen is correct

A

a) Studie van de vorm van onderdelen van een organisme

uitleg:
Antwoord a is morfologie. Antwoord b is histologie. Antwoord c is ecologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Tijdens de meiose gebeurt er een herschikking van genetisch materiaal. Dit komt door: (Hfd 3)

a) Een toevallige verdeling van homologe chromosomen over de dochtercellen
b) Een uitwisseling van stukken genoom tussen homologe chromosomen
c) Een combinatie van bovenstaande processen
d) Geen van bovenstaande processen

A

b) Een uitwisseling van stukken genoom tussen homologe chromosomen

uitleg:
Tijdens meiose gebeurt slechts één verdubbeling van het aantal chromosomen (tot 4N), gevolgd door twee opeenvolgende celdeling, wat resulteert in vier cellen elk met een haploïd aantal chromosomen. De twee celdelingen noemt met de eerste en de tweede meiohsche deling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat betekent de term ‘hermafroditisme’?

a) Individuele dieren vormen zowel vrouwelijke als mannelijke voortplantingscellen
b) Zelfbevruchting, d.w.z. individuen bevruchten hun eicellen met eigen zaadcellen
c) Eicellen kunnen uitgroeien tot volwassen individuen zonder dat bevruchting nodig is
d) Voortplanting gebeurt door het afsnoeren van een hoopje cellen dat uitgroeit tot een nieuw individu

A

a) Individuele dieren vormen zowel vrouwelijke als mannelijke voortplantingscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat wordt bedoeld met seksuele selectie als een mechanisme waardoor evolutie plaatsvindt? (Hfd 4, p 3, 4)

a) Er is een selectie voor eigenschappen die een dier in staat stellen om meer of betere seksuele partners hebben
b) Er is een selectie voor eigenschappen die verschillende vormen van seksuele voortplanting toelaten
c) Er is een natuurlijk selectie door omgevingsfactoren, die op mannetjes en vrouwtjes een verschillend effect heeft
d) Geen van bovenstaande definities is correct

A

a) Er is een selectie voor eigenschappen die een dier in staat stellen om meer of betere seksuele partners hebben

uitleg:
Bij seksuele selectie gaat het over kenmerken die de kans op het vinden van een partner voor seksuele voortplanting bevorderen. Sommige kenmerken die door sexuele seleche beïnvloed worden wijzen zelf ook wel degelijk op een betere conditie en dus betere fitness, dus ook degelijk wel natuurlijke selectie. Maar het kan ook zijn dat kenmerken die door seksuele selectie worden beïnvloed, nadelig zijn voor overlevingskans, maar de kans op voortplanting verhogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe gebeurt de voedselopname bij sponzen ?

a) Water komt binnen doorheen het osculum en opgeloste voedseldeeltjes worden in de spongocoel verteerd en dan opgenomen
b) De choanocyten aan de buitenzijde van de spons vangen opgeloste voedselpartikels in hun trilharenkrans en geven de verteerde resten door aan de pinacocyten
c) Water komt binnen langs de ostia en de opgeloste partikels worden in de spongocoel door choanocyten opgenomen en doorgegeven aan andere cellen
d) De flagellen van de choanocyten zwiepen in het rond en wanneer ze een voedselpartikel aanraken wordt nematocyst-draad uitgestoten voor het vangen van de prooi

A

a) Water komt binnen doorheen het osculum en opgeloste voedseldeeltjes worden in de spongocoel verteerd en dan opgenomen

uitleg:
Pinacocyten zorgen voor de aflijning naar de buitenwereld.
Choanocyten ziten aan de binnenzijde van de spons. Wel zorgen ze voor beweging van water en voedselopname. Nematocyst-draad komt niet voor bij sponzen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke van de volgende protozoa beweegt zich voort door middel van cilia?

a) Trypanosoma gambiense
b) Paramecicum caudatum
c) Amoeba proteus
d) Plasmodium vivax

A

b) Paramecicum caudatum

uitleg:
Bij trypanosoma gambiense is er geen sprake van cilia.
De amoeba proteus beweegt zich voort door het uitstulpen en terugtrekken van de pseudopodia of schijnvoetjes. Plasmodium vivax is er ook geen sprake van cilia.
Paramecicum caudatum is het pantofeldiertje en bevat grote cilia. Cilia zijn er voor voorbeweging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Met welk osmotisch probleem worden mariene beenvissen geconfronteerd ?

a) Ze leven in een hypertoon milieu, moeten dus veel waterige urine producten
b) Ze leven in een hypertoon milieu, moeten dus weinig waterige urine producten
c) Ze leven in een hypotoon milieu, moeten dus veel waterige urine producten
d) Ze leven in een hypotoon milieu, moeten dus weinige waterige urine producten

A

b) Ze leven in een hypertoon milieu, moeten dus weinig waterige urine producten

uitleg:
Mariene beenvissen wil zeggen dat de beenvissen in zout water leven. In tegenstelling tot zoet water, is het bloed hypotonisch t.o.v. zeewater. Het milieu is dus hypertonisch. In zeewater zullen vissen dus osmohsch water verliezen en te veel zouten opnemen. De dieren zullen veel zeewater drinken en weinig urine met hoge zoutconcentrahes produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke van de volgende uitspraken over Amphibia is correct ?

a) Amphibia zijn vertebraten, hebben een dubbele bloedsomloop, planten zich voort d.m.v. mesolecitale eieren en zijn poikilotherm
b) Amphibia zijn landtetrapoden die voor de voortplanting nog wel van water afhankelijk zijn. Hun huid is bedekt met kleine schubben en veel klieren
c) Amphibia hebben in juveniele toestand steeds kieuwen, zijn homoiotherm en hebben een driekamerig hart
d) Amphibia hebben een tweekamerig hart, ademen steeds door longen en komen in mariene en zoetwatermilieu’s voor

A

a) Amphibia zijn vertebraten, hebben een dubbele bloedsomloop, planten zich voort d.m.v. mesolecitale eieren en zijn poikilotherm

uitleg:
Antwoord b is niet juist, aangezien er geen uitwendige beschubbing is. Wel is hun huid vochhg en klierrijk. Daarnaast gebeurt voortplanhng vaak in het water, maar is niet per se afankelijk van water.
Antwoord c is niet juist, want amphibia zijn niet homoiotherm (warmbloedig), maar poikilotherm (koudbloedig).
Antwoord d is niet juist, want anmphibia hebben een driekamerig hart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe noemt men de cellen van sponzen die instaan voor de voedselopname?

a) Porocyten
b) Pinacocyten
c) Archeocyten
d) Choanocyten

A

d) Choanocyten

uitleg:
Porocyten zijn doorboorde cellen waardoor de spongocel via porien in verbinding staat met de buitenwereld. Pinacocyten zorgen voor de afijning naar de buitenwereld.
Archeocyten zijn omnipotente cellen, deze zijn nog ongediferenheerd.
Choanocyten zorgen inderdaad voor beweging van water en voor voedselopname.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke van onderstaande kenmerken hoort NIET thuis in de diagnose van de Platyhelmintes?

a) Geen lichaamsholte
b) Weefsels georganiseerd tot organen
c) Bilateraal symmetrisch
d) Volledig spijsverteringsstelsel

A

d) Volledig spijsverteringsstelsel

uitleg:
Platyhelminthes zijn de platwormen. Ze zijn wel bilateraal symmetrisch, hebben inderdaad geen lichaamsholte en de weefsels zijn georganiseerd tot organen. Indien spijsverteringskanaal aanwezig is, is deze onvolledig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat betekent de term “ETHOLOGIE”?

a) Studie van de vorm van een dier
b) Studie van de processen in een dier
c) Studie van het gedrag van een dier

A

c) Studie van het gedrag van een dier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Bij de meeste Cnidaria is er een generatiewisseling. Wat betekent dit?

a) Een seksuele poliep-generatie wordt afgewisseld met een aseksuele poliep-generatie
b) Een seksuele meduse-generatie wordt afgewisseld met een aseksuele meduse-generatie
c) Een aseksuele poliep-generatie wordt afgewisseld met een seksuele meduse-generatie
d) Een aseksuele poliep-generatie wordt afgewisseld met een aseksuele meduse-generatie

A

c) Een aseksuele poliep-generatie wordt afgewisseld met een seksuele meduse-generatie

uitleg:
Generahewisseling is een afwisseling van poliepvormen en kwalvormen in een opeenvolgende stadie. En inderdaad wordt er een asexuele poliepagenerahe afgewisseld met seksuele meduseagenerahe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welk type van bloedsomloop vind je bij de reptielen?

a) Open bloedsomloop
b) Gesloten bloedsomloop
c) Half-gesloten bloedsomloop

A

b) Gesloten bloedsomloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welk van de volgende organismen is geen dier?

a) Spons
b) Koraal
c) Pantoffeldiertje

A

c) Pantoffeldiertje

uitleg:
Een pantofeldiertje behoort tot de protozoa. Protozoa zijn eencellige eukaryohsche microaorganismen. Deze behoren niet tot de planten, schimmels, dieren en chromista.

34
Q

Wat is het verschil tussen bacteriën en virussen?

a) Virussen bestaan niet uit een cel, bacteriën wel
b) Virussen hebben geen kern, bacteriën wel
c) Virussen hebben geen DNA of RNA, bacteriën wel

A

a) Virussen bestaan niet uit een cel, bacteriën wel

uitleg:
Virussen zijn zeer kleine en eenvoudige organismen. Het zijn dus geen cellen, ze zijn slechts opgebouwd uit een genoom met daarrond een eiwitmantel. Bij de term genoom, de erfelijke informahe, denken we meestal aan een dubbele gespiraalde DNAastreng, maar bij virussen kan dit genoom op verschillende manieren zijn opgebouwd: dubbel DNA, enkel DNA, dubbel RNA, enkel RNA.

35
Q

Wat zijn de Nederlandse termen voor koolhydraten - lipiden - proteinen?

a) Suikers - eiwitten - vetten
b) Suikers - vetten - eiwitten
c) Eiwitten - vetten - suikers

A

b) Suikers - vetten - eiwitten

36
Q

Welk gedeelte van een dierlijke cel staat in rechtstreeks contact met de buitenwereld?

a) Celwand
b) Plasmamembraan
c) Cytoplasma

A

b) Plasmamembraan

uitleg:
Protoplasma is een waterige moleculaire en colloïdale oplossing, die van de buitenwereld afgesloten is door een semia permeabel plasmamebraan. Het protoplasma is ookwel cytoplasma.
Dierlijke cellen hebben geen celwand.
Het cytoplasma wordt omgeven door de plasmamembraan

37
Q

Hoe wordt erfelijke informatie omgezet in kenmerken?

a) DNA wordt gekopieerd naar RNA, RNA wordt omgezet in proteïne
b) DNA wordt gekopieerd naar RNA, RNA wordt afgelezen tot proteïne
c) RNA wordt gekopieerd naar DNA , DNA wordt omgevormd tot proteïne

A

b) DNA wordt gekopieerd naar RNA, RNA wordt afgelezen tot proteïne

uitleg:
DNA wordt eerst gekopieerd tot mRNA. Dit gebeurt door transcriphe. Door translatie wordt mRNA dan afgelezen, waardoor tRNA ervoor zorgt dat de juiste aminozuren uit het cytoplasma naar het ribosoom worden gebracht en worden omgezet tot proteïne.

38
Q

Hoe worden de door de pijlen aangeduide structuren genoemd? -> borstpoten van een kreeft (zie vraag 37 in pdf)

a) Uropoden
b) Pleopoden
c) Cephalopoden
d) Pereiopoden

A

d) Pereiopoden

uitleg:
Pereiopoden zijn een van de borstaanhangsels. Ze dienen
hoofdzakelijk om te kruipen. Het bestaat uit 2 basisleden + een fijn-ledige endopodiet, er is geen exopodiet.

39
Q

Hoe noemen we de structuur die aangeduid is met een pijl? -> voet van een vlieg (zie vraag 38 in pdf)

a) Tibia
b) Femur
c) Coxa
d) Tarsus

A

d) Tarsus

uitleg:
De thorax draagt drie paar looppoten, die elk zijn opgebouwd uit een aantal
podomeren: coxa (tegen het lichaam aanliggend), trochanter, femur, tibia, tarsus. De laatste is dus de tarsus.

De tarsus (Latijn: voet) van een insect is een structuur aan het uiteinde van de poot, waarmee het dier contact met de onderlaag houdt. De overeenkomstige structuur bij andere geleedpotigen wordt eveneens tarsus genoemd.

40
Q

Tot welke grote groep van vissen behoren de haringen, baarzen en kabeljauw-achtigen? (hfd18)

a) Chrondrichtyes
b) Dipneusti
c) Holostei
d) Teleostei

A

d) Teleostei

uitleg:
Dipneusti zijn de longvissen. Chrondrostyes zijn de steuren.
Holostei zijn de beensnoeken en de Teleostei zijn de echte beenvissen. Onder de infraclassis teleostei behoren de haringachtigen, de karpers, de zalm, de wijting, de forel, de kabeljauw, de baars, de cichliden en de pladijs.

41
Q

Welke termen kan je allemaal bij het subphylum Crustaceae plaatsen?

a) Cheliceren, pleopeda, uropoda, telson
b) Antennulae, maxillipede, splijtvoet, epimere
c) Maxilulla, elytra, pereiopoda, uropoda
d) Chela, pedipalp, cephalothorax, carapax

A

b) Antennulae, maxillipede, splijtvoet, epimere

uitleg:
Antennulae is een van de kopaanhangsels. Zijn niet de 2 grote antennes, maar de kleine daartussen.
Maxillipede is een van de borstaanhangsels.
Splijtvoet: De extremiteiten der Crustacea zijn zeer verschillend van structuur maar kunnen alle zeer gemakkelijk van de primitieve splijtpoot afgeleid worden.
Epimere: de beschermende laag van het abdomen.

42
Q

Welke uitspraak over Acari is correct?

a) Acari zijn bloedzuigende parasieten
b) Acari hebben in volwassen toestand 8 poten.
c) Acari hebben cheliceren met gifklauwen
d) Acari ademen door middel van boeklongen.

A

b) Acari hebben in volwassen toestand 8 poten.

uitleg:
Acari zijn bijvoorbeeld mijten en teken.
Antwoord a is het niet, want ze zijn niet per definitie parasieten. Ze zijn vrijlevend, maar een groot aantal zijn parasitair op planten of dieren.
Antwoord b is inderdaad juist, want Acari hebben in volwassen toestand 8 poten.
Antwoord c is het niet, want de cheliceren hebben geen gifklauwen.
Antwoord d is het niet, want het ademhalingsstelsel is sterk gereduceerd en kan zelfs volledig ontbreken. Meestal zijn er tracheeën aanwezig.

43
Q

D.m.v welk zintuig kunnen Mollusca hun ruimtelijke oriëntatie waarnemen?

a) Een tympanum
b) Een statocyst
c) Een orgaan van Haller
d) Een sensillum campaniformium

A

b) Een statocyst

uitleg:
Mollusca zijn weekdieren. Een statocyst is het evenwichtszintuig en zorgt voor de ruimtelijke oriëntatie. Een tympanum komt niet eens voor bij Mollusca. Dit komt voor bij de insecta. Het is het trommelvlies.
Ook het orgaan van Haller komt niet eens voor bij de Mollusca. Het speelt een rol in het opsporen van gastheren bij spinachtigen. Tenslote komt het sensillum campaniformium ook niet voor bij Mollusca maar bij Arhtropoda. Het is wel een orgaan die buigingen, strekkingen en bewegingen waarneemt.

44
Q

Wat is het verschil tussen mutualistische en communsale symbiose tussen organismen?

a) Beide termen zijn synoniemen voor een noodzakelijke en nauwe samenlevingsvorm.
b) Beide termen betekenen hetzelfde maar de term ‘commensaal’ wordt enkel gebruikt indien een van de betrokken organismen de mens is.
c) Bij mutualistsme is er sprake van voordeel voor beide betrokkenen. Bij commensalisme is de samenleving positief voor het ene organisme, neutraal voor het andere.
d) Bij commensalisme is er sprake van voordeel voor beide betrokkenen. Bij mutualisme is de samenleving positief voor het ene organisme, neutraal voor het andere.

A

c) Bij mutualistsme is er sprake van voordeel voor beide betrokkenen. Bij commensalisme is de samenleving positief voor het ene organisme, neutraal voor het andere.

uitleg:
Mutualistische symbiose: samenleven van organismen met wederzijds voordeel.
Commensalisme: samenleven van organismen, waarbij het ene voordeel heeft en de ander neutraal. Parasitisme: samenleven van organismen, waarbij ene voordeel heeft en de ander nadeel.

45
Q

Hoe noemen we in de mondholte van de muis de openingen die een verbinding maken met de neusholte?

a) Choanen
b) Glots
c) Epiglots
d) Larynx

A

a) Choanen

uitleg:
Glottis is opening naar de keel
Epiglottis is het strottenklepje die ervoor zorgt dat de luchtpijp wordt afgesloten bij het doorslikken van voedsel. De larynx is het strottenhoofd.
Een choana is inderdaad de achterste neusopening tussen de neusholte en de nasofarynx.

46
Q

Als je kipfilet eet, kan je duidelijk zien dat deze uit twee boven elkaar liggende spieren bestaan. Met onderaan op de ribben de musculus supracoracoideus met daarboven de musculus pectoralis. Wat is de functie van beide spieren? (Hfd 21,)

a) De m. Pectoralis beweegt de vleugel neerwaarts, de m. Supracoracoideus beweent de vleugel opwaarts.
b) De m. Pectoralis beweegt de vleugel opwaards, de m. Supracoracoideus beweegt de vleugel neerwaarts.
c) Beide spieren bewegen de vleugel neerwaarts, het naar boven bewegen van de vleugel gebeurt door de luchtdruk.
d) Beide spieren bewegen de veugel opwaarts, het naar beneden bewegen van de vleugel gebeurt door de luchtdruk.

A

a) De m. Pectoralis beweegt de vleugel neerwaarts, de m. Supracoracoideus beweent de vleugel opwaarts.

47
Q

Welke van de onderstaande stellingen is correct?
a) De pancreas van de rat staat in voor de productie van spijsverteringsenzymen en glucose.
b) De milt van de rat is een exocriene en endocriene klier.
c) De lever van de rat produceert gal die een rol speelt in de vertering van veten.
d) Het caecum produceert speciale enzymen die cellulose kunnen afbreken en is daarom vooral bij grazers sterk
ontwikkeld.

A

c) De lever van de rat produceert gal die een rol speelt in de vertering van veten.

uitleg:
Het caecum bevat juist geen speciale enzymen die cellulose kunnen afbreken. Ze hebben hier bacteriën voor nodig.
De milt is niet echt een klier. De pancreas is wel een exocriene als endocriene klier. Het produceert spijsverteringsenzymen en hormonen die stoffen kunnen omzetten tot glucose.

48
Q

Wat gebeurt er bij Lumbricus terestris wanneer de overlangse spieren van een segment samentrekken?

a) Het dier wordt langer op de plaats van het segment.
b) Het dier wordt dikker op de plaats van het segment.
c) Het dier krult op zijn zijkant op de plaats van dat segment.
d) De setae van het segment worden ingetrokken.

A

b) Het dier wordt dikker op de plaats van het segment.

uitleg:
De lumbricus terestris is de regenworm. Het segment bij een samentrekking van de overlangse spieren in de huidzak wordt niet alleen korter, maar ook dikker.

49
Q

Wat is de functie van een spermatheca (=receptaculum seminis)?
a) De productie van zaadcellen
b) De opslag van zaadcellen tot zij bij een copulatie bij een partner kunnen worden ingebracht.
c) De productie van spermavocht waarmee de zaacellen hjdens de copulatie worden ingebracht bij de partner.
d) De opslag van de bij copulatie ontvannen zaadcellen van een partner. Tot zij gebruikt kunnen worden om eicellen te
bevruchten.

A

d) De opslag van de bij copulatie ontvannen zaadcellen van een partner. Tot zij gebruikt kunnen worden om eicellen te
bevruchten.

uitleg:
Tijdens de copulatie worden zaadcellen van het mannetje afgezet in de spermatheca van het vrouwtje. Bij de ovipositie, het afzeten van de eieren, worden deze laatste dan bevrucht met het opgeslagen sperma uit de spermatheca.

50
Q

Hieronder wordt schematisch de levenscyclus van een leverbot gegeven. Hoe noemen we het larvaire stadium dat aangeduid met een pijl? (hfd 8) -> cyst stadium dat zich op het gras/planten bevind (zie vraag 49 in pdf)

a) Miracidium
b) Metacercaria
c) Redia
d) Cercaria

A

b) Metacercaria

uitleg:
Dat met dat staartje is de cercariae. Daarna komt de metacercaria. De rediae is een structuur in de larve en de miracidium is het ook niet.

51
Q

Deze tekening geef een vooraanzicht van de kop van een spin. Hoe noemt men de structuren die met een pijl zijn aangeduid? -> het deel waaraan de gifklauwen zitten (zie vraag 50 in pdf)

a) Cheliceren
b) Pedipalpen
c) Maxillipedes
d) Millipedia

A

a) Cheliceren

uitleg:
De cheliceren bestaan uit 2 leden en worden gebruikt om voedsel mee vast te grijpen.

De pedipalpen zijn de tastorganen van spinachtigen. De pedipalpen zijn gelede, wel wat op een poot gelijkende organen met 6 segmenten, genaamd (van het lichaam naar het uiteinde): coxa, trochanter, femur, patella, tibia en tarsus.
Het zijn allebei monddelen.

De maxillipede of kaakpoot is het derde paar aanhangsels dat fungeert als monddelen bij vlokreeftjes.

52
Q

De cyclus van de malaria parasiet Plasmodium vivax omvat een fase met seksuele voortplanting en een fase met een aseksuele vermenigvuldiging. Welke van de onderstaande uitspraken is correct? (Hfd 5, p 11)

a) De malariaparasiet doet aan aseksuele vermenigvuldiging in de lever van de mens.
b) De malariaparasiet doet aan aseksuele vermenigvuldiging in de maagwand van de mug.
c) Beide uitspraken zijn correct.
d) Geen van de uitspraken zijn correct.

A

a) De malariaparasiet doet aan aseksuele vermenigvuldiging in de lever van de mens.

uitleg:
Het doet inderdaad aseksuele voortplanting in de lever van de mens. En ook in de darmwand van de mug. Darm is niet maag.

53
Q

Nematoda…

a) Zijn steeds parasitair, hebben een volledig spijsverteringsstelsel en longitudinale spieren
b) Zijn steeds parasitair, hebben een onvolledig spijsverteringsstelsel en longitudinale spieren
c) Zijn soms parasitair, hebben een volledig spijsverteringsstelsel en longitudinale spieren
d) Zijn soms parasitair, hebben een volledig spijsverteringsstelsel en circulaire spieren

A

c) Zijn soms parasitair, hebben een volledig spijsverteringsstelsel en longitudinale spieren

uitleg:
Nematoda zijn rondwormen. Ze hebben een volledig, onvertakt spijsverteringskanaal. De voortbeweging komt door longitudinale spieren. Ze leven in zoetwater of marien, in de grond of ze zijn endoparasitair.

54
Q

Hieronder zie je de uit gedissecteerde monddelen van een sprinkhaan. Hoe noemt men het gedeelte dat aangeduid is met
de pijl? (Je ziet het niet goed, maar de pijlen wijzen naar de buitenste 2 delen ongeveer in het midden) (zie vraag 54 in pdf)
a) Maxilla
b) Labium
c) Labrum
d) Mandibulum

A

a) Maxilla

uitleg:

Labrum is de bovenlip en is de bovenste structuur op het witte plaatje.

De mandibulum is hard en stevig en staan in voor het eigenlijk kauwen, de onderkaak. Dat is op het witte plaatje die 2 onder het bovenste deel.

De 2 delen boven de onderste zijn de maxilla, de bovenkaak.

Het onderste deel is het labium, de onderlip.

55
Q

Ascaris lumbricoides: welk orgaan wordt aangeduid door de rode pijl? (hfd 9) -> de 2 grootste cirkelvormige structuren (zie vraag 55 in pdf)

a) Ovarium
b) Oviduct
c) Uterus
d) Vagina

A

c) Uterus

uitleg:
De ascaris lumbricoides is die worm die we ook hebben gedissecteerd. Op het plaatje kun je het niet heel goed zien. Maar die grote bollen, die opvallende zijn de uterus. De vagina is niet te zien. Het oviduct ziet er anders uit dan het ovarium. Het ovarium is net een wiel.

56
Q

Hoe noemt men het uitwendig zichtbare gedeelte van het gehoorzintuig bij de sprinkhaan en waar vind je het? (Hfd15)

a) Het ectoproct, achteraan het laatste abdomensegment
b) Het arolium, aan het uiteinde van de poten
c) Het tympanum, op de zijkant van de thorax
d) Het occiput, vlak achter de facetogen.

A

c) Het tympanum, op de zijkant van de thorax

uitleg:
Het tympanum is het trommelvlies dat trillingen opvangt. Als je op het plaatje kijkt op pagina 2 zie je dat het te zien is en valt in het gedeelte ‘thorax’.

Antwoord a is niet juist. Het abdomen heef 11 segmenten. Ze laten in de cursus het tergiet, pleuriet en sterniet zien. Geen sprake van ectoproct.

Antwoord b is niet juist. De thorax draagt 3 paar looppoten, die elk opgebouwd zijn uit een aantal podomeren: coxa (tegen lichaam liggend), trochanter, femur, tibia, tarsus. Er is geen sprake van een of ander arolium.

Antwoord d is niet juist. Facetogen is een fotoreceptor, dus van het zicht. Het is een aanhangsel van de kop.

57
Q

Ascaris suum/lumbriocoides behoort tot het phylum van de Nematoda. Welke diagnostische kenmerken van het phylum Nematoda zijn juist?

a) Nematoda zijn vrijlevend of parasitair, de meeste soorten zijn van gescheiden geslacht, er is geen ringspierlaag
aanwezig en het spijsverteringsstelsel is volledig

b) Nematoda zijn hermafrodiete, parasitaire organismen met zowel ring- als overlangse/longitudinale spierlaag. Het spijsverteringsstelsel is volledig
c) Nematoda zijn parasitair, van gescheiden geslacht, hebben zowel een ring- als overlangse/longitudinale spierlaag en hebben geen anus
d) Nematoda zijn vrijlevend of parasitair, hermafrodiet met enkel een ringspierlaag. Het spijsverteringsstelsel is volledig

A

a) Nematoda zijn vrijlevend of parasitair, de meeste soorten zijn van gescheiden geslacht, er is geen ringspierlaag
aanwezig en het spijsverteringsstelsel is volledig

uitleg:
Ascaris suum/lumbriocoides zijn die wormen die we hebben gedissecteerd, het zijn rondwormen. Ascaris suum komt voor bij de varken en de ascaris lumbricoides bij de mens. Ze zijn gescheiden geslacht.

Dus antwoord b en d kunnen sowieso al niet. Duidelijk op pagina 17 van de practicumbladeren staat dat ringspierlagen niet aanwezig zijn! Overlangse spieren maken het grootste deel van de lichaamswand uit. Ook is het spijsverteringsstelsel volledig. Geen ademhalingsstelsel en geen bloedvatenstelsel.

58
Q

Welk larvair stadium is hier afgebeeld? (Hfd 8) -> het stadium voor de metacercaria (cyst stadium) (zie vraag 58 in pdf)

a) Redia-larve van Fasciola
b) Cercaria-larve van Taenia
c) Cercaria-larve van Fasciola
d) Cercaria-larve van Schistosoma

A

c) Cercaria-larve van Fasciola

uitleg:
Antwoord a: Fasciola komt van de platyhelminthes, de platwormen. De rediaalarve ziet er totaal niet uit als een kop met staart. Het is nog net een cel.

Antwoord b: De taenia komt ook van de platyhelminthes. Alle larves zien er niet uit als dit plaatje. De larves zien er anders uit dan normaal.

Antwoord c: De cercaria larve van de fasciola ziet er inderdaad zo uit als op het plaatje. Het heef een plat, schijfvormig lichaam, een start om mee te zwemmen en dan 2 takkige darm.

Antwoord d: schistosoma is niet in de cursus.

59
Q

Waarvan is dit een detailopname? -> hakenkrans op het hoofd (zie vraag 59 in pdf)

a) Ventraal zicht op een mijt
b) Mondzuignap van een leverbot
c) Scolex van een lintworm
d) Lippen en mond van een spoelworm

A

c) Scolex van een lintworm

uitleg:
Antwoord a: De mijten horen tot de Ordo Acari. De monddelen (cheliceren + pedipalip) zijn dorsaal.

Antwoord b: De leverbot is de Fasciola hepatica, vorm van de platwormen (platyhelminthes) en de cercaria larf heef geen mondzuignap, maar een orale zuignap.

Antwoord c: De lintworm is de Cestoda, ook een vorm van de platwormen. Hun lichaamsvooreinde is meestal omgevormd tot een knopvormig scolex. Als je de plaatjes op pagina 8 van hfd 8 bekijkt ziet het er precies uit als op dit plaatje.

Antwoord d: De spoelworm is de Nematoda, rondwormen. De mondopening is omringt door 6 of 3 lippen. De mondholte zelf is reeds langwerpig, prismatisch op doorsnede en afgelijnd door 3 cuticulaire platen. Dit is zeker niet te zien op het plaatje.

60
Q

Welk orgaan is hier met een pijl aangeduid? -> zie vraag 60 in “examenvragen dierkunde pdf”

a) Testes
b) Uterus
c) Dooierklier
d) Ovarium

A

a) Testes

uitleg:
Ovarium zijn er vaak maar 2, maar nooit zoveel als hier is afgebeeld. Dit geldt hetzelfde voor de uterus. Op het verloop van de oviducten monden talrijke dooierklieren uit. Maar dit ziet er niet zo uit als hier. Het zijn dus de testes van de man.

61
Q

Hoe gebeurt de bevruchting van de eicel bij Lumbricus terrestris?

a) Door interne zelfbevruchting
b) Door interne bevruchting na copulatie
c) Door externe bevruchting na copulatie
d) Door externe bevruchhng zonder copulatie

A

c) Door externe bevruchting na copulatie

uitleg:
Bevruchting gebeurt na de paring, dus na de copulatie. Ook externe bevruchting.

62
Q

Wat is het orgaantje bij deze ascaris lumbricoides worm aan het caudale einde uitsteekt? -> een naaldachtige structuur (zie vraag 61 in pdf)

a) Spicula waarmee het mannetje het vrouwtje vasthoudt tijdens de paring
b) Penis waarlangs het mannetje het vrouwtje bevrucht
c) Lancet waarmee de worm de huid van de gastheer doorboord
d) Stilet waarmee de worm plantensappen opzuigt.

A

a) Spicula waarmee het mannetje het vrouwtje vasthoudt tijdens de paring

uitleg:
Het mannetje is aan de caudale zijde haakvormig omgebogen. Dit het de spicula. Het wordt tijdens de copulatie gebruikt om het vrouwtje vast te houden.

dienen om de vulva van vrouwelijke rondworm te openen en de overdracht van sperma te vergemakkelijken, hoewel sperma niet rechtstreeks door of met de spicula wordt overgedragen

63
Q

Hoe noemen we de groenachtige zak bij de muis of rat die belangrijk is bij het verteren van cellulose? Op de figuur is het aangeduid met nummer 6. (zie vraag 62 in pdf)

a) Milt
b) Pancreas
c) Duodenum
d) Caecum

A

d) Caecum

64
Q

Fasciola hepatica heeft een inwendige bevruchting. Hoe noemen we het orgaan waarmee het sperma in de partner wordt overgebracht? (Hfd 8, p 6)

a) Proboscis
b) Cirrus
c) Pedipalpen
d) Acetabulum

A

b) Cirrus

uitleg:
De fasciola hepatica is de leverbot, van de platyhelminthes, de platwormen. Pedipalpen zijn monddelen. Acetabula is een van de zuignaptypen. Proboscis is een verlengde structuur op de kop. Het is dus cirrus.

65
Q

Hoe noemen we in de keelholte/mondholte van de muis de structuur die zorgt voor afsluiten van de luchtpijp/farynx bij het slikken?

a) Choanen
b) Glottis
c) Epiglottis
d) Larynx

A

c) Epiglottis

66
Q

Welke types van eicel, klieving en diergroep gaan samen?

a) Oligolecitale eicel – superficiële klieving – zoogdieren
b) Mesolecitale eicel – egale klieving – reptielen
c) Telolecitale eicel – discoïdale klieving – vogels (ook reptielen)
d) Centrolecitale eicel – inegale klieving – arthropoden

A

c) Telolecitale eicel – discoïdale klieving – vogels (ook reptielen)

uitleg:
Het oligolecitale ei – egale klieving – Mammalia (zoogdieren) en o.a. sponzen en holtedieren.

Mesolecitale eicel – inegale klieving - weekdieren, wormen, vissen en amfibieën.

Telolecitaal ei – discoïdale klieving - vogels en reptielen.

Centrolecitaal ei – superficiële klieving - Arthropoda (geleedpotigen)

67
Q

Ciliaten hebben vaak een macronuleus en één of meerdere micronuclei. Wat is het verschil tussen beiden?
(Hfd 5, p 12)

a) De macronucleus staat in voor het functioneren van de cel, de micronucleus voor het doorneven en uitwisselen van genetische informatie
b) De macronucleus is de eigenlijke celkern, de micronucleus is een niet-functioneel overblijfsel van de vorige celdeling en gaat verloren
c) Beiden hebben gelijkaardige functies, maar de macronucleus is ouder; wanneer die afsterf groeit één micronucleus verder uit en er ontstaan een nieuwe kleine micronucleus
d) Er is geen verschil tussen de nuclei, het grooteverschil lijkt er enkel te zijn omdat je bij microscopische waarneming niet op beide nuclei tegelijk kan scherpstellen

A

a) De macronucleus staat in voor het functioneren van de cel, de micronucleus voor het doorneven en uitwisselen van genetische informatie

uitleg:
macronucleus is enkelvoudig en groot en contrasteert sterk met een of meerdere kleine micronuclei + wat in het antwoord staat.

68
Q

Dit korte krantenartikel rapporteert over de snelle verspreiding bij bacteriën van resistentie tegen antibiotica. Wat is het evolutieve proces achter deze?

a) Individuele bacteriën die in aanraking komen met te lage doses van het antibioticum komen er
terug bovenop en zijn daardoor immuun bij een volgend contact met datzelfde antibioticum

b) Sommige bacteriën zijn door toevallige mutaties minder
gevoelig voor het antibioticum en kunnen zich daardoor beter voortplanten, waardoor in een volgende generatie meer bacteriën minder gevoelig zijn

c) Alle oorspronkelijke bacteriën gaan ten onder aan het gebruikte antibioticum, maar er zijn voldoende andere soorten om telkens de uitgestorven soorten te vervangen
d) Alle oorspronkelijke bacteriën gaan ten onder aan het gebruikte antibioticum, maar na een tijd worden de leegkomende plaatsen ingenomen door buitenlandse bacteriën die minder die minder gevoelig zijn

A

b) Sommige bacteriën zijn door toevallige mutaties minder
gevoelig voor het antibioticum en kunnen zich daardoor beter voortplanten, waardoor in een volgende generatie meer bacteriën minder gevoelig zijn

69
Q

Welke weg legt voedsel af in het spijsverteringsstelsel van Nematoda?

a) Mond – darm – blindzakken – darm – mond
b) Mond – oesophagus – darm – rectum – anus
c) Mond – oesophagus – darm – spijsverteringsklier – anus
d) Mond – darm – excretiekanaal – excretieporus

A

b) Mond – oesophagus – darm – rectum – anus

uitleg:
Nematoda (rondwormen) hebben een volledig spijsverteringsstelsel, dus antwoord b.

70
Q

De lintworm Taenia solium plant zich voort door middel van:

a) Het afsnoeren van proglottiden die elk uitgroeien tot een nieuwe volwassen vorm
b) Het afsnoeren van proglottiden die elk vol zitten met bevruchte eieren
c) Het afsnoeren van cystericuslarven die doorheen de darm naar spierweefsel migreren
d) Het afsnoeren van cystericuslarven die via de faeces de darm verlaten

A

b) Het afsnoeren van proglottiden die elk vol zitten met bevruchte eieren

uitleg:
Taenia solium is de lintworm, meest voorkomend bij de mens.

71
Q

De excretie en osmoregulatie bij Insecta gebeurt door middel van:

a) Kloppende vacuoles
b) Protonephridia
c) Metanephridia
d) Buisjes van Malpighi

A

d) Buisjes van Malpighi

uitleg:
De buisjes van Malpighi regelt de excretie. Ze vangen vocht en ionen op uit de hemocoel en scheiden die dan uit in de darm. Vocht en ionen hebben invloed op de osmoregulatie.

72
Q

Hoe gebeurt het open en dicht gaan van de twee kleppen van Bivalvia? (Hfd 10, p7)

a) De schelphelften kunnen niet geopend worden zolang het dier in leven is
b) De mantelspieren duwen de schelphelften open, de sluitspieren trekken ze naar elkaar toe
c) Het ligament trekt de schelphelften open, tenzij de sluitspieren ze naar elkaar toe trekken
d) Geen van bovenstaande uitspraken is correct

A

c) Het ligament trekt de schelphelften open, tenzij de sluitspieren ze naar elkaar toe trekken

uitleg:
Bivalvia zijn een classis van de Mollusca, de weekdieren. Het zijn de tweekleppigen. Zoals de mossel, oester etc. Op de plaats waar beide schelphelfen aan elkaar vastziten, zijn het periostracum en het ostracum elastisch: deze sluiband noemt men het ligament: door deze elasticiteit kan de schelp geopend worden. De sluitspieren drukken de schelpen met grote kracht tegen elkaar: hun werking is dus tegengesteld aan deze van het ligament.

73
Q

Wat gebeurt erbij Lumbricus terrestris wanneer de circulaire spieren samentrekken? (Hfd 11, p 5)

a) Het dier wordt dikker
b) Het dier wordt langer
c) Het dier krult op zijn zijkant
d) De setae worden vastgezet in het substraat

A

b) Het dier wordt langer

uitleg:
De lumbricus terrestris behoort tot de Annelida, de ringwormen, en is de regenworm. Door het samentrekken van de overlangse spieren worden de segmenten in de huidzak korter en dikker. Bij het samentrekken van de circulaire spieren worden de segmenten in de huidzak dunner en langer.

74
Q

Welk van de volgende uitspraken beschrijft de werking van een metanefridium?

a) Vlamcellen nemen met hun uitlopers coeloomvocht op en scheiden dit uit langs de andere kant van het vlamcelakanaal
in de nefridioporus

b) Solenocyten zuigen coeloomvocht naar binnen dat via een lange buis en na resorptie van water en opgeloste stoffen onderweg, uitkomt in de nefridioporus
c) Het coeloomvocht wordt uit de darm verwijderd door een lange en gekronkelde buis waarin resorptie gebeurt en die uitmondt in de buitenwereld via het nefrostoom
d) Het metafridium bevat een groot aantal excretiekanalen die in een kluwen verwikkeld zijn met bloedvaten en door diffusie de afvalproducten uit het bloed halen

A

b) Solenocyten zuigen coeloomvocht naar binnen dat via een lange buis en na resorptie van water en opgeloste stoffen onderweg, uitkomt in de nefridioporus

uitleg:
Osmoregulatie en excretie gebeuren door metanephridia. Ze verwijderen afvalstoffen uit het coeloomvocht en uit het bloed. Het preseptale einde van het matenephridium bezig een open geciliëerde trechter, de zogenoemde nefrostoom. Het metanephridium is dus langs beide zijden open.

75
Q

Welk van de volgende eigenschappen vinden we terug bij Arthropoda?

a) Bilaterale symmetrie, dorsaal hart, lichaam verdeeld in tagmata
b) Chitineuze cuticula, externe bevruchting, wereldwijde verspreiding
c) Hemocoel, protonephridia, volledig spijsverteringsstelsel
d) Gesloten bloedvatenstelsel, gesegmenteerde aanhangsels, kopganglion

A

a) Bilaterale symmetrie, dorsaal hart, lichaam verdeeld in tagmata

uitleg:
Arthropoda zijn de geleedpotigen. Ze hebben een open bloedvatenstel, geen gesloten (antwoord d). Interne bevruchting, niet externe (antwoord b). Hebben geen protonephridia (antwoord c).

76
Q

Wat is de naam van het ventrale scleriet van een segment bij de Arthropoda?

a) Sterniet
b) Pleuriet
c) Vergiet
d) Tergiet

A

a) Sterniet

uitleg:
Elk segment bestaat uit een dorsaal scleriet of tergiet, een ventraal scleriet of sterniet, beide aan weerszijden verbonden door de laterale sclerieten of pleurieten.

77
Q

Welk van de volgende uitspraken is correct?

a) Polychaeta en Oligochaeta hebben een open bloedvatenstelsel
b) Oligochaeta en Hirudinea hebben een open bloedvatenstelsel
c) Polychaeta en Oligochaeta hebben een gesloten bloedvatenstelsel
d) Oligochaeta en Hirudinea hebben een gesloten bloedvatenstelsel

A

c) Polychaeta en Oligochaeta hebben een gesloten bloedvatenstelsel

uitleg:
Polychaeta, Oligochaeta en Hirudinea zijn classes van Annelida, ringwormen. Ze hebben allemaal gesloten bloedvatenstelsel, behalve Hirudinea.

78
Q

Welke van de volgende uitspraken over de chorda dorsalis is correct? (Hfd16,p3)

a) De chorda dorsalis is een steunstructuur die bij Vertebrata verbeent tot wervels
b) De chorda dorsalis is een steunstructuur waaruit bij Vertebrata het ruggenmerg ontstaat
c) De chorda dorsalis ligt steeds ventraal van de neurale buis
d) De chorda dorsalis ligt steeds dorsaal van de neurale buis

A

c) De chorda dorsalis lint steeds ventraal van de neurale buis

uitleg:
Het chorda dorsalis is het notochord. De neurale buis is een dorsale holle zenuwstreng.
De chorda dorsalis is de eerste steunstructuur, die in het lichaam van de chordaat tot ontwikkeling komt. Ze ontstaat steeds boven de primitieve darm. In principe is het een lange staaf, opgebouwd uit sterk gevacuoliseerde cellen, die in zijn geheel door een stevige bindweefselschede omgeven is.

79
Q

Welke van de volgende uitspraken over de verschillende Chordatengroep is correct?

a) De Urochordaten en Cephalochordaten hebben een groot aantal kieuwspleten, bij de Vertebrata komen kieuwspleten
enkel in embryonale toestand voor

b) Urochordata hebben enkel de chorda als steunstructuur, deze wordt aangevuld of vervangen door (kraakbenige)
wervels bij Cephalochordata en Vertebrata

c) Op de Urochordata na, hebben de Chordata onderkaken die uit de kieuwbogen ontstaan

d) Er is een postanale staart aanwezig, minstens in larvale toestand, maar bij volwassen Urochordata niet meer als
staart te onderscheiden

A

d) Er is een postanale staart aanwezig, minstens in larvale toestand, maar bij volwassen Urochordata niet meer als
staart te onderscheiden

uitleg:
Chordatengroep bestaat uit de gewervelden, slijmprikken, manteldieren en lancetvisjes.

Urochordaten hebben zakpijpjes, vertonen sterk uitgebouwde kieuwspleten. Meestal is de chorda afwezig en het centrale zenuwstelsel gereduceerd (als adulte. Bij larve anders)

De Cephalochordata lijken op visjes, maar zijn het niet (want dan zouden ze bij de vertebrae horen). Zowel notochorda als de dorsale zenuwbuis lopen over gans de lichaamslengte.

De chorda reikt tot in het uiterste rostale einde van het lichaam en er is een zeer uitgebreid kieuwspletenstelsel aanwezig. Lancetvisjes vallen hieronder.
Vertebrata, chordaten met schedel, zijn onderverdeelt in de kaaklozen en de met kaak. Bij vertebrae hebben ze wel de chorda dorsalis en de dorsale zenuwbuis wordt omgeven door wervels.
Bijkomende kenmerken van chordaten zijn gesegmenteerde spieren in een niet gesegmenteerde lichaam, een postanale staart (soms verloren bij adulten) en een ventraal gelegen hart.

80
Q

De tetrapoden-extremiteit bestaat uit verschillende delen: welke van onderstaande combinaties is juist voor de pectorale of pelvische extremiteit bij Tetrapoda? (Hfd 16, p 8)

a) Pelvisch: femur, tibia, fibula
b) Pectoraal: femur, tibia, radius
c) Pelvisch: humerus, ulna, radius
d) Pectoraal: humerus, ulna, fibula

A

a) Pelvisch: femur, tibia, fibula

uitleg:
Tetrapoda zijn van de chordaten, dan weer van de vertebraten en dan weer van de superclassis Gnathostomata (met kaak). Het bevat de amphibia, reptilla, aves (vogels) en mammalia (zoogdieren).
Pelvisch is de bekken, pectoraal is de schouder.

Pelvisch: femur, tiba en fibula. Pectoraal: humerus, radius en ulna.