vragen over alle hoofdstukken Flashcards
Hoe gebeurt de ademhaling bij Crustacea ? (Hfd 14, pagina 5)
a) Door middel van kieuwen
b) Door middel van boeklongen
c) Door middel van trachea
d) Door middel van buizen van Malpighi
a) Door middel van kieuwen
Uitleg:
Crustacea zijn de kreeftachtigen. De crustacea ademen allemaal door de kieuwen. De kieuwen liggen niet in het lichaam, maar er buiten. (naargelang van de aanhechtingsplaats der kieuwen onderscheidt men verschillende soorten:) podobranchiën (vastgehecht op de coxopodieten der poten),
arthrobranchiën (vastgehecht op de arhculaire membraan tussen lichaamswand en poot), pleurobranchiën
(ingeplant op het pleuriet)
In welk stadium heef de mens kieuwen? (Hfd 16, pagina 3)
a) Steeds, maar ze zijn gereduceerd
b) Enkel in de embryonale fase
c) Nooit
c) Nooit
uitleg:
Reptielen, vogels en zoogdieren vertonen slechts bij de embryo kieuwspleten, die echter nooit functioneel worden en na korte tijd sluiten. Bij al deze dieren ontstaan longen, die onmiddellijk na geboorte in werking treden. Dus
kieuwspleten bij de embryo, niet kieuwen!
Waarvoor staat de term ”chorda”? (Hfd 16)
a) De wervelkolom
b) Het ruggenmerg
c) Een dorsale steunstaaf
c) Een dorsale steunstaaf
Hoe heet het vlies dat bij Annelida de coeloomholte afijnt tegen de huidspierzak? (Hfd 11, pagina 4 en 5)
a) Splanchnopleura
b) Somatopleura
c) Typhlosolis
d) Mesenterium
b) Somatopleura
uitleg:
Het lichaam van de Annelida is opgebouwd vanuit 3 kiembladen. Uit de middelste laag, het mesoderm, ontstaan spieren en interne organen. Er ontstaat een holte in het mesoderm, de coeloomholte, die doorheen heel het lichaam loopt. De aflijning van deze holte naar buiten toe is de somatopleura, naar binnen toe is het de splanchnopleura. Het binnenste gedeelte van het mesoderm en de darm hangen vast in het coeloom met mesenteria.
Hoe kan men de bevruchhng bij regenwormen beschrijven? (Hfd 11, pagina 7 en 8)
a) Copulatie met interne bevruchting
b) Copulatie met externe bevruchting
c) Spermatofoor met interne bevruchting
b) Copulatie met externe bevruchting
uitleg:
Copulatie is paring. Op pagina 7 en 8 wordt de voortplanting volledig beschreven en wordt ook beschreven dat regenwormen paren, dus copulahe. Ook gebeurt de bevruchting extern. Niet in het vrouwtje dus.
Welke hygiënische maatregel heef GEEN belang in het vermijden van besmetng met Taenia solium? (Hfd 8, p 10)
a) Handen wassen na toiletbezoek
b) Slachtafval koken vooraleer het in varkensvoer te verwerken
c) Vlees goed doorbakken
b) Slachtafval koken vooraleer het in varkensvoer te verwerken
uitleg:
Handen wassen helpt om besmetting te voorkomen
Vlees goed doorbakken helpt om besmetting te voorkomen
Slachtafval koken voordat het in varkensvoer komt helpt niet om besmetting te voorkomen -> het varken heeft geen lintworm maar heeft de ingekapselde larve dus als een varken een ander varken opeet, dmv slachtafval, weet de larve niet wat hij moet doen en dan sterft deze.
Wat betekent ‘heterotroof’?
a) Er is seksuele voortplanting tussen 2 geslachten
b) Eencellige organismen
c) Organismen die andere organismen eten
c) Organismen die andere organismen eten
uitleg:
organismen die andere organismen eten -> hangen af van de organische verbindingen die gevormd worden door autotrofe organismen (andere organismen).
Een organisme is een heterotroof organisme als het zijn organische celmateriaal opbouwt uit voedingsstoffen die het betrekt uit organische stoffen, afkomstig van andere organismen. Een heterotroof organisme is dus afhankelijk van andere organismen.
Wat betekent ‘eukaryoot’?
a) Er is een volledige cellulaire infrastructuur met kern en organellen
b) De cellen zijn niet gedifferentieerd tot weefsels
c) De cellen kunnen indien nodig aan fotosynthese doen
a) Er is een volledige cellulaire infrastructuur met kern en organellen
Hoe lossen karpers en snoeken hun osmotisch probleem op?
a) Veel drinken, weinig urineren
b) Weinig drinken, veel urineren
c) Ze hebben geen osmotisch probleem
b) Weinig drinken, veel urineren
uitleg:
Karpers en snoeken leven in zoet water. Ze hebben hypertonisch bloed. De concentratie aan ionen en zouten in zoet water is veel lager dan in het inwendig milieu van de dieren die er wonen. Vissen zijn dus hyper osmotisch t.o.v. hun milieu en zullen daarom door osmose veel water opnemen, en anderzijds zouten verliezen. Bij vissen worden deze problemen als volgt tegen gegaan: niet drinken, veel urine produceren waarin weinig zouten opgelost zijn.
Hoe lossen kabeljauw en haring hun osmotisch probleem op? (Hfd 18)
a) Veel drinken, weinig urineren
b) Weinig drinken, veel urineren
c) Ze hebben geen osmohsch probleem
a) Veel drinken, weinig urineren
uitleg:
Kabeljauw en haring leven in zout water. Ze hebben hypotonisch bloed. Vissen zullen in zeewater/zout water dus osmotisch water verliezen en te veel zouten opnemen. Ze drinken dus veel zout water en produceren weinig urine met hoge zoutconcentraties.
Hoe gebeurt de voedselopname bij Bivalvia? (Hfd 10, pagina 9)
a) Filteren van het voedsel door cilia op de kieuwbalkjes
b) Afschrapen van het substraat met een radula
c) Uitstulpen van de sifon en opzuigen van voedsel dat met enzymen is voorverteerd
d) Uitstulpen van de voet voor het vastkleven van prooien
a) Filteren van het voedsel door cilia op de kieuwbalkjes
uitleg:
De laterale cilia veroorzaken een inhalerende waterstroom tussen de kieuwbalkjes, de laterofrontale cilia zeven de voedselparhkels uit de waterstroom terwijl de frontale ciliën de voedselpartikels, samen met de mucusfilm, naar de ventrale voedselgroef op iedere kieuwlamel stuwen. Langs de ventrale voedselgroeve wordt het voedsel als een ‘mucusstreng’ naar de mond gevoerd.
In welk milieu komen sponzen voor?
a) In zeewater
b) In zoetwater
c) In zoetwater én in zeewater
c) In zoetwater én in zeewater
Op deze foto zie je enkele van Trypanosoma sp. Waar leven deze organismen? (zie vraag 12 in pdf)
a) Tussen rode bloedcellen
b) In de dunne darm van zoogdieren
c) In de grond
d) In zoetwater
a) Tussen rode bloedcellen
uitleg:
Trypanosomidae zijn extracellulaire bloedparasieten van mens en dier.
Crustacea beziten drie soorten metameren. Geef een andere naam voor kopsegmenten: (Hfd 14, pagina 2)
a) Pereiomeren
b) Podomeren
c) Pleomeren
d) Cephalomeren
d) Cephalomeren
uitleg:
Crustacea zijn kreeftachtigen. Het lichaam hiervan bestaat uit een acron en een telson, met er tussen een sterk wisselend aantal sigmenten (tot meer dan 50). Men kan 3 soorten metameren onderscheiden, namelijk de cephalomeren (kopsegmenten), pereiomeren (thoraxsegmenten) en pleomeren (abdominale segmenten, het achterlijf).
De haai heeft een enkelvoudige bloedsomloop. Welk van de onderstaande omschrijvingen geeft de bloedsomloop van de haai juist weer? (zie vraag 14 in pdf)
a) Zuurstofarm bloed - sinus venosus - atrium - ventrikel - conus artertiosus - ventrale aorta - kieuwen - rest van het lichaam - sinus venosus
b) Zuurstofarm bloed - conus arteriosus - ventrikel - atrium - sinus venosus - ventrale aorta - kieuwen - rest van het lichaam - conus arteriosus
c) Zuurstofrijk bloed - sinus venosus - ventrikel - atrium - conus arteriosus - ventrale aorta - kieuwen - rest van het lichaam - sinus venosus
d) Zuurstofarm bloed - conus arteriosus - atrium - ventrikel - sinus venosus - ventrale aorta - kieuwen - rest van het lichaam - conus arteriosus
a) Zuurstofarm bloed - sinus venosus - atrium - ventrikel - conus artertiosus - ventrale aorta - kieuwen - rest van het lichaam - sinus venosus
uitleg:
SV is de sinus venosus. A is het atrium. V is de ventrikel. BA is de conus arteriosus. Hierna gaat het naar de kieuwen, dit gaat door de ventrale aorta. Vanaf de kieuwen gaat het naar de rest van het lichaam en via daar weer naar SV. Zo gaat het cirkeltje rond. Het zuurstofarme bloed komt dus aan bij de SV.
Verschillende celorganellen zijn ontstaan als een vorm van endosymbiose, waarbij een eencellige prokaryoot binnenin andere cellen werd opgenomen. Welke van de volgende uitspraken is correct? (Hfd 2, pagina 5)
a) Mitochondriën zijn ontstaan uit een endosymbionte vorm van spirocheten
b) Mitochondriën zijn ontstaan uit een endosymbionte vorm van cyanobacteriën
c) Mitochondriën zijn ontstaan uit een endosymbionte vorm van purperbacteriën
d) Mitochondriën zijn ontstaan uit een endosymbionte vorm van archeabacteriën
c) Mitochondriën zijn ontstaan uit een endosymbionte vorm van purperbacteriën
Hoe noemen we bij een proglottis van de lintworm de structuur waarin het sperma, afkomstig van een andere proglottis of lintworm, tijdens en na de copulatie wordt opgeslagen? (Hfd 8, pagina 9)
a) Vas deferens
b) Receptaculum seminis
c) Vesicula seminis
d) Ductus ejaculatorius
b) Receptaculum seminis
uitleg:
Vrouwelijke lintworm bevat de vagina, het receptaculum seminis.
Hoe noemen we bij de kreeft de 2 laterale platen van de carapax die de kieuwkamer omsluiten? (hfd 14)
a) Pleomeren
b) Pleurobranchiën
c) Branchiosternieten
d) Branchiostegieten
d) Branchiostegieten
uitleg:
De carapax bestaat uit: een dorsaal stuk of tergiet, met twee laterale platen, de branchiostegieten, die ventraal vrij eindigen en een kieuwkamer, waarin de kieuwen liggen, omsluiten.
Paramecium is ondermeer opgebouwd uit: (Hfd 5)
a) Ectoderm
b) Endoderm
c) Neoplasma
d) Ectoplasma
d) Ectoplasma
uitleg:
Het paramecium is het pantofeldiertje. Het cytoplasma is gedifferentieerd in een buitenste, helder ectoplasma en een binnenste, korrelig endoplasma.
Wat betekent de term morfologie? (Hfd 1)
a) Studie van de vorm van onderdelen van een organisme
b) Studie van de functie van onderdelen van een organisme
c) Studie van de interactie tussen organismen en hun omgeving
d) Geen van deze omschrijvingen is correct
a) Studie van de vorm van onderdelen van een organisme
uitleg:
Antwoord a is morfologie. Antwoord b is histologie. Antwoord c is ecologie.
Tijdens de meiose gebeurt er een herschikking van genetisch materiaal. Dit komt door: (Hfd 3)
a) Een toevallige verdeling van homologe chromosomen over de dochtercellen
b) Een uitwisseling van stukken genoom tussen homologe chromosomen
c) Een combinatie van bovenstaande processen
d) Geen van bovenstaande processen
b) Een uitwisseling van stukken genoom tussen homologe chromosomen
uitleg:
Tijdens meiose gebeurt slechts één verdubbeling van het aantal chromosomen (tot 4N), gevolgd door twee opeenvolgende celdeling, wat resulteert in vier cellen elk met een haploïd aantal chromosomen. De twee celdelingen noemt met de eerste en de tweede meiohsche deling.
Wat betekent de term ‘hermafroditisme’?
a) Individuele dieren vormen zowel vrouwelijke als mannelijke voortplantingscellen
b) Zelfbevruchting, d.w.z. individuen bevruchten hun eicellen met eigen zaadcellen
c) Eicellen kunnen uitgroeien tot volwassen individuen zonder dat bevruchting nodig is
d) Voortplanting gebeurt door het afsnoeren van een hoopje cellen dat uitgroeit tot een nieuw individu
a) Individuele dieren vormen zowel vrouwelijke als mannelijke voortplantingscellen
Wat wordt bedoeld met seksuele selectie als een mechanisme waardoor evolutie plaatsvindt? (Hfd 4, p 3, 4)
a) Er is een selectie voor eigenschappen die een dier in staat stellen om meer of betere seksuele partners hebben
b) Er is een selectie voor eigenschappen die verschillende vormen van seksuele voortplanting toelaten
c) Er is een natuurlijk selectie door omgevingsfactoren, die op mannetjes en vrouwtjes een verschillend effect heeft
d) Geen van bovenstaande definities is correct
a) Er is een selectie voor eigenschappen die een dier in staat stellen om meer of betere seksuele partners hebben
uitleg:
Bij seksuele selectie gaat het over kenmerken die de kans op het vinden van een partner voor seksuele voortplanting bevorderen. Sommige kenmerken die door sexuele seleche beïnvloed worden wijzen zelf ook wel degelijk op een betere conditie en dus betere fitness, dus ook degelijk wel natuurlijke selectie. Maar het kan ook zijn dat kenmerken die door seksuele selectie worden beïnvloed, nadelig zijn voor overlevingskans, maar de kans op voortplanting verhogen.
Hoe gebeurt de voedselopname bij sponzen ?
a) Water komt binnen doorheen het osculum en opgeloste voedseldeeltjes worden in de spongocoel verteerd en dan opgenomen
b) De choanocyten aan de buitenzijde van de spons vangen opgeloste voedselpartikels in hun trilharenkrans en geven de verteerde resten door aan de pinacocyten
c) Water komt binnen langs de ostia en de opgeloste partikels worden in de spongocoel door choanocyten opgenomen en doorgegeven aan andere cellen
d) De flagellen van de choanocyten zwiepen in het rond en wanneer ze een voedselpartikel aanraken wordt nematocyst-draad uitgestoten voor het vangen van de prooi
a) Water komt binnen doorheen het osculum en opgeloste voedseldeeltjes worden in de spongocoel verteerd en dan opgenomen
uitleg:
Pinacocyten zorgen voor de aflijning naar de buitenwereld.
Choanocyten ziten aan de binnenzijde van de spons. Wel zorgen ze voor beweging van water en voedselopname. Nematocyst-draad komt niet voor bij sponzen.
Welke van de volgende protozoa beweegt zich voort door middel van cilia?
a) Trypanosoma gambiense
b) Paramecicum caudatum
c) Amoeba proteus
d) Plasmodium vivax
b) Paramecicum caudatum
uitleg:
Bij trypanosoma gambiense is er geen sprake van cilia.
De amoeba proteus beweegt zich voort door het uitstulpen en terugtrekken van de pseudopodia of schijnvoetjes. Plasmodium vivax is er ook geen sprake van cilia.
Paramecicum caudatum is het pantofeldiertje en bevat grote cilia. Cilia zijn er voor voorbeweging.
Met welk osmotisch probleem worden mariene beenvissen geconfronteerd ?
a) Ze leven in een hypertoon milieu, moeten dus veel waterige urine producten
b) Ze leven in een hypertoon milieu, moeten dus weinig waterige urine producten
c) Ze leven in een hypotoon milieu, moeten dus veel waterige urine producten
d) Ze leven in een hypotoon milieu, moeten dus weinige waterige urine producten
b) Ze leven in een hypertoon milieu, moeten dus weinig waterige urine producten
uitleg:
Mariene beenvissen wil zeggen dat de beenvissen in zout water leven. In tegenstelling tot zoet water, is het bloed hypotonisch t.o.v. zeewater. Het milieu is dus hypertonisch. In zeewater zullen vissen dus osmohsch water verliezen en te veel zouten opnemen. De dieren zullen veel zeewater drinken en weinig urine met hoge zoutconcentrahes produceren.
Welke van de volgende uitspraken over Amphibia is correct ?
a) Amphibia zijn vertebraten, hebben een dubbele bloedsomloop, planten zich voort d.m.v. mesolecitale eieren en zijn poikilotherm
b) Amphibia zijn landtetrapoden die voor de voortplanting nog wel van water afhankelijk zijn. Hun huid is bedekt met kleine schubben en veel klieren
c) Amphibia hebben in juveniele toestand steeds kieuwen, zijn homoiotherm en hebben een driekamerig hart
d) Amphibia hebben een tweekamerig hart, ademen steeds door longen en komen in mariene en zoetwatermilieu’s voor
a) Amphibia zijn vertebraten, hebben een dubbele bloedsomloop, planten zich voort d.m.v. mesolecitale eieren en zijn poikilotherm
uitleg:
Antwoord b is niet juist, aangezien er geen uitwendige beschubbing is. Wel is hun huid vochhg en klierrijk. Daarnaast gebeurt voortplanhng vaak in het water, maar is niet per se afankelijk van water.
Antwoord c is niet juist, want amphibia zijn niet homoiotherm (warmbloedig), maar poikilotherm (koudbloedig).
Antwoord d is niet juist, want anmphibia hebben een driekamerig hart.
Hoe noemt men de cellen van sponzen die instaan voor de voedselopname?
a) Porocyten
b) Pinacocyten
c) Archeocyten
d) Choanocyten
d) Choanocyten
uitleg:
Porocyten zijn doorboorde cellen waardoor de spongocel via porien in verbinding staat met de buitenwereld. Pinacocyten zorgen voor de afijning naar de buitenwereld.
Archeocyten zijn omnipotente cellen, deze zijn nog ongediferenheerd.
Choanocyten zorgen inderdaad voor beweging van water en voor voedselopname.
Welke van onderstaande kenmerken hoort NIET thuis in de diagnose van de Platyhelmintes?
a) Geen lichaamsholte
b) Weefsels georganiseerd tot organen
c) Bilateraal symmetrisch
d) Volledig spijsverteringsstelsel
d) Volledig spijsverteringsstelsel
uitleg:
Platyhelminthes zijn de platwormen. Ze zijn wel bilateraal symmetrisch, hebben inderdaad geen lichaamsholte en de weefsels zijn georganiseerd tot organen. Indien spijsverteringskanaal aanwezig is, is deze onvolledig.
Wat betekent de term “ETHOLOGIE”?
a) Studie van de vorm van een dier
b) Studie van de processen in een dier
c) Studie van het gedrag van een dier
c) Studie van het gedrag van een dier
Bij de meeste Cnidaria is er een generatiewisseling. Wat betekent dit?
a) Een seksuele poliep-generatie wordt afgewisseld met een aseksuele poliep-generatie
b) Een seksuele meduse-generatie wordt afgewisseld met een aseksuele meduse-generatie
c) Een aseksuele poliep-generatie wordt afgewisseld met een seksuele meduse-generatie
d) Een aseksuele poliep-generatie wordt afgewisseld met een aseksuele meduse-generatie
c) Een aseksuele poliep-generatie wordt afgewisseld met een seksuele meduse-generatie
uitleg:
Generahewisseling is een afwisseling van poliepvormen en kwalvormen in een opeenvolgende stadie. En inderdaad wordt er een asexuele poliepagenerahe afgewisseld met seksuele meduseagenerahe.
Welk type van bloedsomloop vind je bij de reptielen?
a) Open bloedsomloop
b) Gesloten bloedsomloop
c) Half-gesloten bloedsomloop
b) Gesloten bloedsomloop