Vragen Flashcards

1
Q

Wat was de overtuiging van Anton Antonovsky met betrekking tot ziekte / gezondheid?

A

Ziekte en gezondheid zijn de einden van het illness / welness continuüm.
Volgens Antanovsky is gezondheid de positieve staat van fysiek, mentaal en sociaal / maatschappelijk welbevinden, niet alleen maar de afwezigheid van ziekte of verwonding, die varieert in een bepaalde tijd over een continuüm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat waren in de 17e, 18e en 19e eeuw de twee voornaamste soorten ziekten waaraan mensen overleden in Noord-Amerika?

A
  1. Ziekten ten gevolge van ondervoeding zoals de ziekte Beriberi die ontstaat door een tekort aan vitamine B wat tot uiting komt in anemie/bloedarmoede, verlamming en wegkwijnen.
  2. Infectie ziekten als gevolg van schadelijke zaken of micro-organismen, zoals bacteriën en virussen, in het lichaam.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat waren de twee redenen dat veel Amerikanen stierven door infectieziekten na de komst van de Europeanen?

A
  1. Native bevolking nooit blootgesteld aan de nieuwe micro-organismen en hadden
    dus niet de natuurlijke immuniteit in hun lichaam.
  2. Immuniteitsfuncties beperkt door een lage genetische
    variatie onder dit volk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat was de oorzaak dat aan het einde van de 19e eeuw het aantal doden sterk daalden?

A
  1. Medische vooruitgang.
  2. Toename preventieve maatregelen zoals:

À. Vergroten van de persoonlijke hygiëne.
B. Grotere weerstand tegen ziekten door betere voeding.
C. Openbare gezondheidsinnovaties, zoals waterreiniging en rioolwater behandeling.

Dit heeft een grotere bijdrage geleverd aan de gezondheid van mensen dan de medische vooruitgang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waardoor is er een toename in chronische ziekten?

A

Door de industrialisatie worden mensen meer blootgesteld aan stress en chemische middelen en meer mensen worden ouder wat een grote risico voor chronische ziekten met zich meebrengt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de belangrijkste doodsoorzaken bij kinderen en pubers?

A

Doodsoorzaak nummer één voor kinderen zijn ongelukken (40%), daarnaast kanker en aangeboren afwijkingen.
Bij pubers zijn moord en zelfmoord belangrijke doodsoorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de inhoud van de Humorale Theorie van Hippocrates?

A

De theorie gaat uit van het lichaam dat bestaat uit vier vloeistoffen (humors). Als deze vloeistoffen harmonieus en gebalanceerd zijn, zijn we gezond.
Ziekte ontstaat als de vloeistoffen fout zijn gemixt. Hippocrates raadde een goed dieet en het vermijden van extremen aan om een goed humorale balans te verkrijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke visie van Plato en andere Griekse filosofen heeft gedurende 1000 jaar het beeld op gezondheid bepaald

A

Zij zagen het lichaam en de geest als twee verschillende entiteiten. De geest had weinig tot geen relatie met het lichaam en de staat van de gezondheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke bijdrage leverde Galen 200 jaar na Christus aan de visie op ziekten?

A

Door sectie te verrichten op dieren –> ontdekking dat ziekten in bepaalde delen van het lichaam gelokaliseerd konden worden. Ook bleek dat verschillende ziekten verschillende effecten hebben op het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke vernieuwing bracht Descartes in de 17e eeuw voor het denken over lichaam en geest?

A

Descartes zag het lichaam en de geest ook als aparte entiteiten maar introduceerde drie belangrijke vernieuwingen:
• Descartes vergeleek het lichaam met een machine en beschreef hoe acties en sensaties tot stand kwamen.
• Lichaam en geest communiceerde volgens Descartes met elkaar via de pijnappelklier.
• Dieren hadden volgens Descartes geen ziel en na de dood verliet de menselijke ziel het
lichaam. Hierdoor werd sectie een geaccepteerde onderzoeksmethode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke ontdekkingen in de 18e en 19e eeuw zorgden voor een snelle ontwikkeling van de gezondheidszorg?

A
  1. (Verbetering) microscoop.
  2. Secties bij autopsies. Hierdoor ontdekte men hoe het lichaam functioneerde en ontdekt dat micro-organismen ziekte veroorzaakt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het biomedisch model?

A

Model stelt dat alle fysieke disfuncties kunnen worden verklaard door verstoringen in de fysiologische processen.

Verstoringen ontstaan door verwondingen, biochemische verstoringen, disbalans en (bacteriële of virale) infecties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Tegen welke drie problemen loopt het huidige gezondheidszorgsysteem aan?

A
  1. Kosten, vooral voor medicijnen, ziekenhuis en thuiszorg.
  2. Oorzaken van ziekten zijn duidelijker geworden maar genezing is nog steeds meer
    afhankelijk van een vroege diagnose dan van een goede behandeling.
  3. Psychologische en sociale aspecten van de mens zijn veranderd, maar de persoon als uniek individu is niet opgenomen in het biomedische model.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bij welke 5 aandoeningen vormt gedrag een belangrijke risicofactor en welk gedrag vormt het risico voor desbetreffende aandoening?

A

HKBCO:

• Hartziekten en beroerte:
Roken, hoog cholesterol en niet bewegen.

• Kanker
Roken, overmatig alcoholgebruik, dieet.

• COPD
Roken.

• Ongelukken
Alcohol of drugsgebruik, te hard rijden, geen gordels dragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat bleek uit onderzoek van Breslow?

A

Dat hoe gezonder mensen leven hoe lager hun sterftecijfer is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ontstaat verkeerd ongezond gedrag?

A
  1. Direct plezier op.
  2. Sociale druk.
  3. Sterke gewoonte / verslaving.
  4. Niet bewust zijn van de gevaren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de definitie van persoonlijkheid?

A

Verzameling van GAC (gedragsmatige, affectieve en cognitieve) neigingen die redelijk stabiel zijn over de tijd / situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Op welke wijze kan persoonlijkheid invloed hebben op ziekten en op welke wijze beïnvloeden ziekten de persoonlijkheid?

A

Een persoonlijkheid waarbij hoge niveaus van depressie, bezorgdheid, woede, vijandigheid of pessimisme overheerst lijkt een hoger risico te geven voor het ontwikkelen van ziekten.
Ziekten kunnen de persoonlijkheid beïnvloeden doordat zieken vaak last hebben van bezorgdheid, depressies, woede en gevoelens van hopeloosheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Met welke theorie legde Freud een link tussen geneeskunde en psychologie?

A

Onbewuste emotionele conflicten veroorzaken symptomen.

(b.v. verlamming, doofheid, blindheid en verlies van gevoel in het een bepaald lichaamsdeel).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de betekenis van de term psychosomatisch?

A

Psychosomatisch betekent dat geest en lichaam met elkaar verbonden zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke twee stromingen ontwikkelde zich rond 1970 binnen de medische wetenschap?

A
  • Medische gedragswetenschappen kwamen voort uit het behaviorisme.
  • Gezondheidspsychologie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Op welke vlakken verschillen de psychosomatische geneeskunde, de medische gedragswetenschappen en de gezondheidspsychologie?

A

Op organisatiegebied en focus.

Focus:

• Psychosomatische geneeskunde.
Focus: medische disciplines als psychiatrie.

• Medische gedragswetenschappen
Focus: interventies zonder medicijnen of operaties.

• Gezondheidspsychologie:
Gebaseerd op klinische, sociale, ontwikkelings- en experimentele psychologie.
Focus: identificeren en veranderen van levensstijl en emotionele processen die leiden tot ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waardoor ontstond de therapievorm biofeedback en wat houdt deze therapie in?

A

Biofeedback is een theorievorm waarbij de patiënt zijn eigen lichamelijke reacties controleert en in de gaten houdt en leert hier vrijwillig de controle over uit te oefenen doormiddel van operante conditionering. Hierbij vormt de feedback die wordt verkregen de bevestiging van het controlerende gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de vier doelen van gezondheidspsychologie?

A
  1. Vasthouden/bevorderen gezondheid.
  2. Voorkomen/behandelen ziekten.
  3. Identificatie oorzaken / correlaties van (GZG) gezondheid, ziekte en
    gerelateerde afwijkingen.
  4. Analyse en verbetering gezondheidszorgsysteem en -beleid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het werkgebied van de gezondheidspsycholoog?

A
  1. Ziekenhuis, klinieken en academische settings.
  2. Directe hulp met aanpassing van de patiënt aan de gezondheidsproblemen.3. Indirecte hulp met aandacht voor leefstijl en persoonlijkheidsfactoren.
26
Q

Wat is het huidige perspectief op ziekte en gezondheid en welke rol spelen de verschillende factoren binnen dit perspectief?

A

Biopsychosociale model.

• Biologische factoren:
Genetische materialen en processen die de mens erft en het lichamelijk functioneren van de mens.

• Psychologische factoren.
Gedrag en de mentale processen waarbij cognitie, emotie en motivatie een belangrijke rol spelen.

• Sociale factoren.
De invloeden op de persoon vanuit de sociale omgeving.

27
Q

Wat is een holistische aanpak?

A

Aanpak waarbij men zich bewust is van de impact van alle aspecten van het leven van een persoon op ziekte en gezondheid.

28
Q

Wat is een systeem?

A

Dynamische entiteit met verschillende componenten die onderling allemaal met elkaar verbonden zijn.

29
Q

Uit welke systemen bestaan een persoon?

A
  1. Psychologische systemen zoals cognities, emoties of motivatie.
  2. Biologische systemen zoals organen, tissues en cellen.
30
Q

Welke ontdekkingen zijn gedaan aan de hand van het biopsychosociale model?

A

SRSS PB:

  1. Sneller herstel door met psychologische methoden de bezorgdheid van patiënten te reduceren voor de operatie.
  2. Risicovol sexgedrag en verspreiding HIV isuccesvol gereduceerd.
  3. Veel sociale steun –> langer en gezonder leven.
  4. Stress –> slechter immuunsysteem.
  5. Psychologische en educatie programma’s voor kankerpatiënten –> verminderen gevoelens van depressie, verbeteren hun immuunsysteem en verlengen de levensduur.
  6. Biofeedback en andere psychologische technieken –> verminderen pijn bij chronische, ernstige hoofdpijn.
31
Q

Hoe veranderen kenmerken die verband houden met ziekte en gezondheid tijdens de ontwikkeling van de mens?

A

In de loop van de tijd veranderen:

• Soort ziekten.
Ouderen hebben vaker chronische ziekten en kinderen vaker infectieziekten.
• Biologische systemen.
Herstel wordt trager en bewegen wordt moeilijker.
• Psychologische systemen.
Kennis en kunde groeit vooral tijdens de schooljaren.
• Sociale systemen en relaties.
Men vindt een levenspartner of wordt zelf ouder of grootouder.
• Geslachtsafhankelijke kenmerken.
Mannen gaan anders om met gezondheid dan vrouwen.

32
Q

Welke vier wetenschappelijke velden zijn belangrijk omdat zij voorzien in zowel informatie als in de context voor gezondheidspsychologie?

A

EGAS:

  1. Epidemiologie
    Distributie en frequentie van ziekten en verwondingen.
  2. Gezondheidszorg.
    Bescherming, instandhouding, en verbetering van de gezondheid.
  • Antropologie.
    Wetenschap van culturen.
  • Sociologie.
    Menselijke sociale leven, dus groepen en gemeenschappen.
33
Q

Waaruit bestaat het zenuwstelsel?

A
  1. Centrale zenuwstelsel.
    De hersenen en het ruggenmerg.
  2. Perifere zenuwstelsel.
    Alles buiten de hersenen en het ruggenmerg:
    o Somatische zenuwstelsel.
    o Autonoom zenuwstelsel.
34
Q

Wat is de belangrijkste bouwsteen van het zenuwstelsel en wat is de functie?

A

Neuronen.

Functie: communiceren met andere neuronen zodat signalen door het lichaam verstuurd kunnen worden en men allerlei handelingen kan verrichten.

35
Q

Waaruit bestaan een neuron?

A
  1. Dendrieten.
    De ontvanger van signalen.
  2. Cellichaam.
    Bevat de celkern met genetische informatie en mitochondria die het metabolisme van de cel verzorgen.
  3. Axon.
    Lange dunne vezels die uit de celkern voorkomen en zich aan het uiteinde uitsplitsen in synaptische knoppen.
36
Q

Wat is een neurotransmitter?

A

Chemische stof die communicatie tussen neuronen mogelijk maakt.

37
Q

Hoe is het centrale zenuwstelsel opgebouwd?

A

Het centrale zenuwstelsel bestaat uit:

  1. Voorhersenen.
    o Grote hersenen en het limbisch systeem.
    • Cerebrale cortex.
    • Cerebrale hemisferen.
    • Limbisch systeem.
      o Thalamus.
      o Hypothalamus.
  2. De kleine hersenen ofwel cerebellum.
  3. De hersenstam.
    o Middenhersenen.
    o Pons.
    o Formatio Reticularis. o Medulla oblongata.
  4. Ruggengraat.
38
Q

Hoe is het perifere zenuwstelsel opgebouwd?

A
  1. Somatische zenuwstelsel.
    Betrokken bij sensorische processen en motorische functies van de huid en spieren.
  2. Autonome zenuwstelsel.
    Betrokken bij de activatie van interne organen.

Daarnaast onderscheidt men:

• Sympathisch zenuwstelsel.
Regelt activiteiten die energie kosten voor het lichaam.

• Parasympathisch zenuwstelsel.
Treedt in werking als het lichaam in ruste of herstellende is.

39
Q

Wat is het endocriene systeem?

A

Set van klieren die vaak samenwerken met het autonome zenuwstelsel en communiceert door chemische substanties die hormonen genoemd worden. Iedere klier scheidt specifieke hormonen af die direct in de bloedsomloop komen.

40
Q

Op welke wijze vindt communicatie plaats tussen het zenuwstelsel en het endocriene systeem?

A

Zenuwstelsel verbonden aan het endocriene systeem door verbindingen tussen de hypothalamus en de hypofyse.

Hypofysehormoon gaat via de bloedsomloop naar andere endocriene klieren, die op hun beurt ook weer hormonen afscheiden.

41
Q

Wat is de rol van het spijsverteringssysteem?

A

Verteert wat we hebben gegeten, zet voedsel om in chemische stoffen en voert de overige stoffen af.

42
Q

Op welke wijze wordt voedsel afgebroken wanneer we eten?

A
  1. Mechanisch door kauwen.

2. Chemisch dmv. enzymen.

43
Q

Welke enzymen spelen een rol bij het afbreken van koolhydraten, melk, suiker en eiwitten?

A

Carbohydrase werkt op koolhydraten.

Lactase op lactose (melk).
Sucrase op sucrose (suiker).
Pepsin op proteïnen (eiwitten).

44
Q

Welke meest voorkomende stoornissen in het spijsverteringssysteem kennen we?

A

MLK H:

  1. Maagzweer.
    Wond in de maag, vaak bij de 12-vingerige darm ontstaan door bacterie, chronische
    overvloed aan maagzuur, vaak in combinatie met stress.
  2. Levercirrose.
    Levercellen sterven af en worden vervangen door littekenweefsel. Vaak het gevolg van alcoholmisbruik of hepatitis.
  3. Kanker.
    Vooral in de dikke darm komt kanker voor.
  4. Hepatitis.
    Virusinfectie van de lever. Bij type A door besmet voedsel of water en type B of C door seksueel contact of geïnfecteerd bloed.
45
Q

Wat is stofwisseling en wat zijn de drie gevolgen van stofwisseling?

A

Verzamelnaam voor alle chemische reacties die zich voordoen in cellen.

Drie gevolgen (SER):

• Synthese.
De aanmaak van cel materiaal met behulp van proteïnen en mineralen om aan het lichaam te bouwen en het lichaam te herstellen.
  • Energie.
    Om het lichaam te verwarmen en lichaamsstoffen aan te vullen. Wordt gemeten in calorieën, de hoeveelheid energie benodigd om 1 gram water een graad te doen stijgen.
  • Regulatie van lichaamsprocessen.
    De productie van enzymen en hormonen door het gebruik van proteïne, mineralen en vitaminen.
46
Q

Hoe wordt het energieverbruik in rust genoemd?

A

De basale metabolische rate.

47
Q

Wat is de functie van het ademhalingsapparaat?

A

Het ademhalingsapparaat is nodig voor de ademhaling en de uitwisseling van gassen tussen de longen en het bloed. Zuurstof trekt in de kleine bloedvaten (haarvaten of capillairen) die de longblaasjes omsluiten en kooldioxide verdwijnt in de tegenovergestelde richting.

48
Q

Welke meest voorkomende stoornissen in het ademhalingsapparaat kennen we?

A

TESLA C:

• Taaislijmziekte ofwel cystic firbosis.
Fatale ziekte als gevolg van taai slijm.

  • Emfyseem.
    De wanden tussen de longblaasjes zijn vernietigd waardoor ze meer Co2 opnemen.
  • Stoflongen ofwel pneumococniosis.
    Dikke lagen vervuiling rond de longblaasjes en bronchiën ten gevolge van het in aanraking komen met teveel fijne stofdeeltjes.

• Longontsteking ofwel pneumonia.
Longblaasjes vullen zich met vocht en zijn opgezwollen. Ontstaat door een bacteriële of virusinfectie.

  • Longkanker.
    Ongecontroleerde groei van cellen die de ademhalingscellen wegdrukken. In de laatste fase worden de cellen in de bloedsomloop geduwd door de haarvaatjes heen.
  • Astma.
    Vernauwing van de bronchiën vanwege opzwelling, krampen en teveel slijm. Ontstaat als reactie op irritatie van de luchtwegen.
  • Chronische bronchitis.
    Ontsteking van en teveel slijm in de bronchiën.
49
Q

Welke functie heeft het hart en vaatstelsel?

A

Het hart en vaatstelsel draagt zorg voor het transport en de afvoer van stoffen die het lichaam nodig heeft om te functioneren.

50
Q

Wat is gezondheidspsychologie?

A

Verzameling van specifieke (educatieve, wetenschappelijke en professionele) bijdragen van psychologie aan (VVIA):

  1. Vasthouden/bevorderen gezondheid.
  2. Voorkomen/behandelen ziekten.
  3. Identificatie oorzaken / correlaties van (GZG) gezondheid, ziekte en
    gerelateerde afwijkingen.
  4. Analyse en verbetering gezondheidszorgsysteem en -beleid.
51
Q

Wat is gezondheid?

A

Positieve staat van fysiek, mentaal en sociaal / maatschappelijk welbevinden.

52
Q

Welke soorten bloedvaten hebben we?

A

We hebben drie soorten bloedvaten:
• Capillairen ofwel haarvaatjes.
• Arteries ofwel slagaderen.
• Venen ofwel aderen.

53
Q

Hoe is het hart opgebouwd en hoe werkt het?

A

Het hart bestaat uit een linker en een rechter boezem die zich aan de bovenkant van het hart bevinden. Onder de boezems vindt men de linker en rechter kamer.

Het bloed gevuld met afvalstoffen en CO2 komt in de rechterboezem in het hart. Via de rechter kamer wordt het bloed naar de longen gepompt waar het wordt verrijkt met zuurstof. Het zuurstofrijke bloed gaat naar de linkerboezem en wordt dan via de linker kamer via de aorta het lichaam ingepompt. Een hele circulatie duurt bij een rustend persoon 1 minut.

54
Q

Wat is de bloeddruk?

A

Bloeddruk is de druk die door het bloed wordt uitgeoefend op de hartkamer.

De rustkracht die optreedt in de slagaderen op dit moment heet diastolische druk (onderdruk) en wordt uitgedrukt met een laag nummer. Als het hart pompt, produceert iedere contractie een maximale kracht in de slagaderen, genaamd systolische druk (bovendruk) en wordt uitgedrukt met een hoog nummer.

55
Q

Welke vijf aspecten beïnvloeden de bloeddruk?

A

CBPET:

  1. Cardiac output.
    Het volume gepompte bloed per minuut. Hoe hoger de output, hoe hoger de bloeddruk.
  2. Bloedvolume.
    Het totaal aantal bloed dat er circuleert in het systeem. Hoe groter het volume, hoe hoger de bloeddruk.
  3. Perifere weerstand.
    De moeite die bloed heeft om door kleine aderen / openingen te stromen.
  4. Elasticiteit.
    De elasticiteit in uitzetten en samentrekking. Als aderen minder elastisch zijn, stijgt de bloeddruk.
  5. Taaiheid.
    De dikheid van de vloeistof, Is afhankelijk van de samenstelling van het bloed. Hoe dikker, hoe hoger de bloeddruk.
56
Q

Welke elementen beïnvloeden de elementen die van invloed zijn op de bloeddruk?

A
  • De temperatuur.
    Bij een hoge temperatuur zetten de aderen uit en zal de cardiac output dalen waardoor ook de diastolische druk daalt.
  • Activiteit.
    Door beweging stijgt de bloeddruk.
  • Emotionele ervaring.
    Stress, opwinding of woede activeren het sympathische zenuwstelsel waardoor de cardiac output stijgt met als gevolg dat de systolische en diastolische druk ook stijgen.
57
Q

Waaruit bestaat bloed?

A
  1. Rode bloedcellen.
    Worden gevormd in de beenmerg en de levensduur is ongeveer 3 maanden. Rode bloedcellen bevatten hemoglobine, een proteïne dat zuurstof transporteert naar lichaamscellen en lichaamsdelen.
  2. Leukocyten ofwel witte bloedcellen.
  3. Platelets, bloedplaatjes ofwel trombociten.
    Korrelige onderdelen gevormd door het beenmerg die ervoor zorgen dat we niet teveel bloed verliezen. Spelen een belangrijke rol in de bloedstolling.
  4. Plasma.
    Plasma is ongeveer 55% van het bloed. Ongeveer 90% van het plasma bestaat uit water, de rest is plasmaproteïne en verschillende anderen organische en niet-organische elementen. De overige elementen zijn van groot belang, ze bevatten hormonen, mineralen, suikers aminozuren en vettige stoffen.
58
Q

Welke meest voorkomende cardiovasculaire afwijkingen kennen we?

A
  • Atheriosclerose.
    Het afzetten van vetachtige stoffen in de wand van de aders.
  • Arteriosclerose ofwel slagaderverharding.
    Een degeneratie van het weefsel van de wand van slagaders, de diameter en elasticiteit van de aders verminderd, dit verhoogd de bloeddruk.
  • Myocardininfarct ofwel hartaanval.
    Het afsterven van een deel van de hartspier door onderbreking van de bloedtoevoer ervan
    door de kransslagaderen. Meestal veroorzaakt door artheriosclerose.
  • Congestief hartfalen: door te grote belasting van het hart ontstaat een vergroot hart dat de hoeveelheid bloed niet verder kan pompen. Komt vaak voor op oudere leeftijd.
  • Angina pectoris.
    Drukkend gevoel/pijn midden op de borst dat ontstaat als de hartspier niet voldoende bloed toegevoerd krijgt om het hart zijn werk te laten doen. Veroorzaakt door vernauwing van de kransslagaders, (inspanning of emotie) hart krachtiger gaat kloppen en dus meer zuurstof nodig heeft.
  • Aneurysma ofwel slagadergezwel.
    Een uitstulping in een deel van het vaatstelsel. Het kan zich zowel in een slagader, een ader als in het hart bevinden.
  • Stroke ofwel beroerte.
    Als de bloedtoevoer naar een gedeelte van de hersenen stopt bijvoorbeeld door trombose.
59
Q

Uit welke twee systemen bestaat het afweersysteem?

A
  1. Het niet-specifiek systeem bestaande uit fagocyten.
  2. Het specifiek systeem bestaande uit:

o Het cell-mediated afweersysteem.
o Het antibody-mediated afweersysteem.

60
Q

Wat zijn antigenen?

A

Dit zijn substanties die een immuunreactie op kunnen wekken.

61
Q

Welke vormen antigenen kennen we?

A
  1. Bacteriën.
  2. Fungie ofwel schimmels.
    Organismen die zichzelf hechten aan een gastorgaan en daar voedingsstoffen uithalen.
  3. Protozoa.
    Eencellige dieren, zoals amoebes, die in water en in insecten leven.
  4. Virussen.
    Dit zijn de kleinste antigenen en deze bestaan uit genetische info waardoor ze zich kunnen voortplanten, ze hechten zich aan een cel en dringen dan naar binnen alwaar ze dan hun eigen genetische instructies gaan uitdelen.
  5. Niet-eigen organen.
    Bij orgaantransplantaties kan het zijn dat het lichaam het nieuwe orgaan afstoot, omdat het lichaam het orgaan herkent als niet-eigen.
62
Q

Op basis van welke twee zaken wordt gezondheid vaak gedefinieerd?

A
  1. Afwezigheid van objectieve signalen die aantonen dat het lichaam niet goed
    functioneert, zoals een hoge bloeddruk.
  2. Afwezigheid van subjectieve symptomen van ziekte, zoals pijn en misselijkheid.