Volksgezondheid Flashcards

1
Q

Model voor planmatige preventie

A
  1. Epidemiologische analyse van blootstelling aan risicofactoren
  2. (Analyse van gedrags- en omgevings risicofactoren
  3. Analyse van determinanten van blootstelling aan risicofactoren
  4. Interventieontwikkeling
  5. Interventie implementatie
  6. (Evaluatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Voorwaarden voor gereguleerde concurrentie

A
  1. Goede risicoverevening
  2. Transparantie productclassificatie
  3. Voldoende contractvrijheid voor partijen
  4. Kwaliteitsindicatoren
  5. Consumenteninformatie
  6. Adequaat toezicht op kwaliteit
  7. Effectief mededingingsbeleid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

4 stappen van Shared Decision Making (SDM)

A
  1. Informeren dat er een beslissing gemaakt moet worden
  2. Behandelopties en voor- en nadelen uitleggen
  3. Voorkeuren bespreken en ondersteunen van de patiënt
  4. Bespreken in hoeverre patiënt betrokken wil zijn, beslissing maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

4 elementen van SDM:

A
  1. De behandelmogelijkheden
  2. Persoonlijke waarden
  3. Persoonlijke voorkeuren voor een behandeling
  4. Voor- en nadelen van behandelingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Pathways van kwaliteitsverbetering:

A
  1. Change pathway: zorgaanbieders identificeren onderdelen in de zorg waarin zij hun
    beleid kunnen verbeteren
  2. Selection pathway: transparantie, waardoor patiënten een zorgverlener kunnen
    kiezen
  3. Reputation pathway: zorgverleners zijn bang voor een slechte reputatie en willen
    daarom goede zorg leveren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kwaliteitsindicatoren volgens Donabedian:

A
  1. Structuurmaten: aantal bedden, aanwezigheid van een stroke unit
  2. Procesmaten: binnen 1 uur gezien door arts, binnen twee weken voor OK
  3. Uitkomstmaten: sterfte, her-OK, QoL, complicaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verschillen in uitkomsten ontstaan door:

A
  1. Statistische onzekerheden (kleinere patiëntengroepen, grotere variatie)
  2. Case-mix (andere patiëntengroepen)
  3. Confounders
  4. Registratie bias
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Nadelen van alleen kijken naar uitkomstmaten (ipv van procesmaten):

A
  • Uitkomstindicatoren geven door alle beperkingen, nl. sterke invloed van case-mix en
    onzekerheid een invalide beeld van de kwaliteit van zorg in een zorginstelling
  • Als uitkomsten slecht zijn is niet duidelijk welke zorgprocessen verbeterd moeten
    worden
  • Als één zorgproces goed gaat en een ander zorgproces slecht dan is dat niet
    zichtbaar in de uitkomst (compenseert waardoor uitkomst normaal/goed is)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gebruik van indicatoren:

A

● Intern gebruik - voor welzijn individu
● Intern gebruik - geaggregeerd, inzicht in eigen patiëntenpopulatie
● Extern gebruik - benchmark, vergelijken met anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Maatstaven voor goed gezondheidszorgsysteem:

A
  1. Kwaliteit
  2. Kosten
  3. Haalbaarheid
  4. Efficiëntie
  5. Patiëntvriendelijkheid
  6. Aanvaardbaarheid
  7. Gelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beredeneerd Gedrag Model:

A
  • Gedrag wordt bepaald door intentie, wat wordt bepaald door:
  • Attitude: mening en afweging voor- en nadelen
  • Ervaren subjectieve norm: vinden anderen bepaald gedrag belangrijk en wat
    doen anderen zelf
  • Waargenomen gedragscontrole: denk je dat je in staat bent gedrag te
    veranderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ANGELO-model (voorbeeld obesogene factoren):

A
  • fysiek: aanpassen kantines (micro), infrastructuur wandelen en fietsen (macro)
  • economisch: kosten ongezond eten (micro), belasting ongezond eten (macro)
  • politiek: opvoeding: (micro), reclames (politiek)
  • sociaal cultureel: lokale normen (micro), gemeenschappelijke normen (macro
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Taken GGD/gezondheidszorg public health:

A
  1. collectieve en selectieve preventie
  2. toegang tot zorg bewaken en regie uitvoeren
  3. onderzoek doen/signaleren van ontwikkelingen binnen de gezondheid
  4. gezondheidsbescherming
  5. gezondheidsbeleid implementeren
  6. kwaliteitsborging (public health algemeen, niet specifiek GGD)
  7. innovatie (public health algemeen, niet specifiek GGD)
  8. infectieziektebestrijding (GGD)
  9. medische milieukunde (GGD)
  10. jeugdgezondheidszorg (GGD)
  11. ouderenzorg (GGD)
  12. geneeskundige hulp bij rampen en preventie hiervan (GHOR)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Aspecten om mee te nemen in besluitvorming:

A
  • Effectiviteit: studies die effectiviteit aantonen?
  • Doelmatigheid: kosteneffectiviteit aangetoond?
  • Mogelijke negatieve gevolgen
  • Mogelijke alternatieven
  • Sociale haalbaarheid: is de bevolking bereid?
  • Financiële haalbaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Symptomen Burn-out:

A
  1. Uitputting (extreem moe)
  2. Depersonalisatie (cynisme, verlies aan compassie, distantie)
  3. Gevoel van falen (verlies aan motivatie)
  4. Duur > 6 mnd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Indirecte standaardisatie:

A

Methode waarbij een geobserveerd (bruto-sterfte)cijfer wordt vergeleken met het
(sterfte)cijfer dat wordt verkregen door uit te gaan van leeftijdsspecifieke sterftecijfers van
een externe populatie. Standardized Mortality Ratio (SMR)
1. Je vermenigvuldigt in beide wijken de sterftecijfers van Nederland met populatiecijfers van
die wijk/regio om het totaal aantal sterfgevallen te berekenen per leeftijdsgroep in beide
wijken.
2. Je telt deze op over alle leeftijden: dit is het verwachte aantal sterfgevallen in de
wijken/regio’s als de Nederlandse sterftecijfers zouden gelden.
3. Je deelt voor elke wijk/regio het aantal sterfgevallen door het aantal dat je verwacht op
basis van de Nederlandse sterftecijfers. Dit is het standardized mortality ratio (SMR).
4. Je vergelijk beide SMRs. De regio met de hoogste SMR heeft de hoogste sterfte

17
Q

Directe standaardisatie:

A

Methode waarbij (sterfte)cijfers van een populatie/regio worden toegepast op een standaard
bevolking. Comparative Mortality Figure (CMF)
Neem het sterftecijfer uit de regio en vermenigvuldig dit met de referentiepopulatie. Tel al
deze waardes bij elkaar op.
Comparative Mortality Figure (CMF) = berekende sterfte/daadwerkelijke sterfte
referentiepopulatie

18
Q

Informatie belangrijk voor het identificeren van cases (GGD):

A
  1. Aard van de klachten/symptomen
  2. Tijdstip van ontstaan van de klachten/symptomen
  3. Duur van de klachten/symptomen
  4. Risicofactoren expliciet noemen
  5. Achtergrondkenmerken/demografische gegevens/identificatiegegevens (o.a. leeftijd,
    geslacht, functie)
19
Q

Onderzoeken:

A

● Acute effecten:
○ tijdserie: dagen met hoge blootstelling meer sterfte dan dagen met lage
blootstelling
○ case-crossover: iedereen zijn eigen controle, je vergelijkt de blootstelling op
dag van sterfte met die op de dagen er vooren erna
● Lange termijn effecten:
○ cohort studie: mensen met langdurige hogere blootstelling vergelijken met
mensen met langdurig lagere blootstelling voor de sterfte in de follow-up

20
Q

WHO age-friendly cities:

A
  • gelijkheid
  • inclusieve sociale omgeving
  • toegankelijke fysieke omgeving/voorzieningen
21
Q

Advies ZorgInstituut doelmatigheid:

A
  • Drempelwaarde doelmatigheid hangt af van de ernst van de ziektelast
  • Indeling in drie klassen:
    o Ernstige ziekte: 80.000 euro per QALY
    o Matig ernstige ziekte 50.000 euro per QALY
    o Milde ziekte 20.000 euro per QALY
22
Q

Praktijkvariatie is onwenselijk omdat:

A
  • Praktijkvariatie wijst er op dat BEHANDELBESLISSINGEN zijn gebaseerd op
    VOORKEUREN VAN BEHANDELAARS.
  • Praktijkvariatie wijst er op dat behandelkeuze NIET IS GEBASEERD OP RICHTLIJNEN,
    waardoor zowel ONDER- ALS OVERBEHANDELING ontstaat.
23
Q

Indicatoren meten volksgezondheid:

A
  1. ziekten & aandoeningen
  2. functioneren & QoL
  3. sterfte & doodsoorzaken
  4. levensverwachting & gezonde levensverwachting