vocabulary Flashcards
1
Q
bijwoord
A
adverb
2
Q
werkwoord
A
verb
3
Q
zelfstandig naamwoord
A
noun
4
Q
bijvoeglijk naamwoord
A
adjective
5
Q
lidwoord
A
article
6
Q
voornaamwoord
A
pronoun
7
Q
punt
A
punctuation
8
Q
heart surgeon
A
hart chirurg
9
Q
gained
A
winnen
10
Q
fame
A
bekendheid
11
Q
Ohio
A
oostenrijk
12
Q
renowned
A
bekend en bekroond
13
Q
complementary
A
baanbrekend
14
Q
mainstream
A
alledaagse
15
Q
a funnel
A
een trechter