Vocabulary Flashcards
1
Q
ijverig
A
eifrig
2
Q
onderaan
A
at the bottom
3
Q
fanatiek
A
fanatisch
4
Q
huishoudelijk
A
domestic/häuslich
5
Q
het koor
A
der Chor
6
Q
kunstijsbaan, de
A
Eisfahrring
7
Q
de moestuin
A
der Gemüsegarten
8
Q
ontspannen (zich)
A
sich entspannen
9
Q
tuinieren
A
gärtnern
10
Q
tussendoor
A
in between/dazwischen
11
Q
verdwalen
A
verirren
12
Q
de verzorging
A
die. Versorgung
13
Q
de vrijetijdsbesteding
A
die Freizeitbeschäftigung
14
Q
begraven
A
vergraben
15
Q
de bezienswaardigheid
A
die Sehenswürdigkeit
16
Q
bezoeken
A
besuchen
17
Q
de bezoeker
A
der Besucher
18
Q
boeken
A
buchen
19
Q
de boeking
A
die Buchung
20
Q
bruisend
A
schäumend/bubbly
21
Q
het diner
A
das Abendessen
22
Q
het eethuisje
A
das Restaurant
23
Q
eeuwenoud
A
ewig alt, sehr alt
24
Q
de excursie
A
die Exkursion
25
het gedeelte
das Teil, Partie, Abschnitt / selection
26
de gids
der Guide
27
de haven
der Hafen
28
helder
hell
29
historisch
historisch
30
inclusief
inklusiv
31
indrukwekkend
beeindruckend
32
koninklijk
königlich
33
de kont
Arsch, Hintern
34
de kust
die Küste
35
landelijk
ländlich
36
de lieverd
Liebling
37
de luchthaven
der Flughafen
38
het meer
der See
39
de middeleeuwen
das Mittelalter
40
nadat
nachdem
41
ontdekken
entdecken
42
de overnachting
die Übernachtung
43
de rots
der Stein / rock
44
het schip
das Schiff
45
schitterend
glänzend, leuchtend, blendend
46
de toerist
der Tourist
47
toeristisch
touristisch
48
vanuit
von, aus / out of, from
49
verblijven
verbleiben / to stay
50
vormen
formen
51
zeilen
segeln
52
(zich) aanmelden
sich anmelden
53
belasten
belasten
54
boksen
boxen
55
de creativiteit
die Kreativität
56
fotograferen
photographieren
57
de fotografie
die Photographie
58
de handdoek
das Handtuch
59
het lidmaatschap
die Mitgliedschaft
60
de onzin
der Unsinn
61
trainen
trainieren
62
verbeteren
verbessern
63
de vorm
die Form
64
de zwaan
der Schwan
65
het zwembad
das Schwimmbad
66
de zwembroek
Schwimmhose
67
het zwempak
Badeanzug
68
de zwemslag
Schwimmstil / art
69
het aanbod
das Angebot
70
de bladzijde
die Blattseite
71
financieel
finanziell
72
het geloof
der Glaube
73
de indeling
die Einteilung
74
de mogelijkheid
die Möglichkeit
75
(zich) presenteren
sich präsentieren
76
schaars
knapp, spärlich, rar
77
de uitspraak
Aussage, Aussprache, Urteil
78
de voldoening
Befriedigung, Genugtuung
79
concluderend
in conclusion / schließlich
80
passief
passiv
81
maatschappelijk
gesellschaftlich, sozial
82
aanvallen
anfallen/attack
83
het asiel
das Tierheim
84
het beest
Das Biest
85
bevrijden
befreien
86
brullen
brüllen
87
doden
töten
88
economisch
ökonomisch
89
grommen
knurren, brummen / growl
90
de inwoner
der Einwohner
91
het journaal
die Nachrichtensendung
92
de klauw
die Klaue
93
loeren
lauern, spähen
94
objectief
objektiv
95
de omstandigheid
der Umstand
96
ontsnappen
entkommen, entwischen, entgehen
97
de opinie
die Meinung
98
overleven
überleben
99
de poging
der Versuch
100
de prooi
die Beute
101
redden
retten
102
schandalig
skandalös
103
de sensatie
die Sensation
104
sensationeel
sensationell
105
de snelheid
Geschwindigkeit, Schnelligkeit
106
uitgebreid
ausgedehnt, ausführlich, umfassend
107
uitstekend
exzellent
108
de voorpagina
die Vorderseite
109
zakelijk
sachlich, geschäftlich
110
zonde
Sünde
111
aanhouden
anhalten, verhaften
112
de bekeuring
Anzeige, Strafzettel
113
de brandweer
Die Feuerwehr
114
conservatief
konservativ
115
de controle
die Kontrolle
116
de dienst
Dienst, Gefälligkeit, Amt
117
glad
glatt
118
liberaal
liberal
119
linksboven
links oben
120
de omroep
der Rundfunk
121
oppakken
aufnehmen, aufheben, aufgreifen, festnehmen
122
progressief
progressiv
123
socialistisch
sozialistisch
124
het systeem
das System
125
de tik
Klaps, Gesprächseinheit
126
de uitzending
Aussendung
127
de verzuiling
Versäulung
128
westelijk
westlich
129
het zicht
Die Sicht
130
de deelnemer
die Teilnehmer
131
het dictee
das Diktat
132
officieel
offiziell
133
toepassen
anwenden, handhaben
134
het vierkant
das Viereck
135
voorlezen
vorlesen
136
(zich) gedragen
sich verhalten
137
het gezicht
das Gesicht
138
het graan
Getreide, Korn
139
grof
grob, roh
140
het instituut
das Institut
141
het paradijs
das Paradies
142
perfect
perfekt
143
de vinger
der Finger
144
beschaafd
gebildet, zivilisiert, gesittet
145
de deskundige
Sachverständige, Experte
146
de standaard
der Standard
147
de term
Ausdruck, Terminus
148
de variant
die Variante
149
de stoep
der Bürgersteig, Gehweg
150
de alcohol
der Alkohol
151
alsof
alsob
152
de belasting
die Steuer
153
de boete
die Strafe
154
consequent
consequent
155
de diabetes
das Diabetes
156
dodelijk
tödlich
157
halfzacht
weich (gekocht)
158
de helft
die Hälfte
159
de lever
die Leber
160
overmachtig
übermächtig , exzessiv
161
psychisch
psychisch
162
psychologisch
psychologisch
163
de reclame
die Werbung
164
schadelijk
schädlich
165
strafbaar
strafbar
166
tegengaan
begegnen, widersetzen, steuern
167
terugdringen
zurückdrängen
168
verbinden
verbinden
169
he verbod
das Verbot
170
verhogen
erhöhen, steigern
171
volkomen
vollkommen
172
de voorlichting
Die Beratung, Informierung
173
wereldwijd
weltweit
174
de werkgever
Arbeitgeber
175
zeer
sehr, extrem
176
zogenaamd
sogenannt
177
aankijken
anschauen
178
de allergie
die Allergie
179
de arts
der Arzt
180
beroerd
erbärmlich, schäbig, mies
181
het bloed
das Blut
182
de diarree
der Durchfall
183
de griep
die Grippe
184
het lijk
der Leichnam
185
misselijk
schlecht, übel
186
de nek
der Nacken
187
overgeven
übergeben
188
de pil
die Pille
189
het schema
das Schema
190
het tentamen
Prüfung, Klausur
191
de vitamine
der Vitamin
192
aangeven
angeben
193
beschouwen
betrachten
194
de bestrijding
der Kampf
195
de bevalling
Geburt
196
de cardioloog
der Kardiologe
197
de diagnose
die Diagnose
198
het drama
das Drama
199
dramatisch
dramatisch
200
de drogist
Drogerie
201
de intensiteit
Die Intensität
202
kennelijk
sichtlich, offenbar
203
medisch
medizinisch
204
nauwkeurig
genau
205
de prik
die Impfung
206
schreeuwen
schreien
207
de specialist
der Spezialist
208
de aanpassing
die Anpassung, Umstellung
209
de angst
die Angst
210
de behandeling
die Behandlung
211
berucht
berüchtigt
212
bonken
hämmernd
213
de concentratie
die Konzentration
214
(zich) concentreren
sich konzentrieren
215
die depressie
die Depression
216
effectief
effektiv
217
functioneren
funktionieren
218
het hart
das Herz
219
de hersentumor
der Gehirntumor
220
de irritatie
die Irritation
221
kenmerkend
bezeichnend für
222
laatst
neulich, jüngst, zuletzt
223
de leidinggevende
Führungsperson
224
loslaten
loslassen
225
de moeite
Die Mühe, Aufwand
226
nader
heran, herbei
227
opspelen
(auf)spielen, toben, wettern, protestieren, sich melden
228
de redactie
Redaktion
229
het schouderblad
das Schulterblatt
230
de spanning
Die Spannung
231
stijf
steif
232
tegelijk
gleichzeitig
233
de therapeut
der Therapeut
234
de therapie
die Therapie
235
de vermoeidheid
Die Müdigkeit
236
verwijzen (naar)
verweisen, hinweisen, überweisen
237
kalmeren
sich beruhigen
238
De ontsteking
Die Infektion
