Vocabulaire Romaji Flashcards
1
Q
hai
A
ja
2
Q
iie
A
nee
3
Q
ryoushin
A
ouders
4
Q
okaasan
A
moeder (beleefd)
5
Q
otousan
A
vader (beleefd)
6
Q
oniisan
A
oudere broer (beleefd)
7
Q
oneesan
A
oudere zus (beleefd)
8
Q
imouto
A
jongere zus / zusje
9
Q
otouto
A
jongere broer / broertje
10
Q
musume
A
dochter
11
Q
musuko
A
zoon
12
Q
ojiisan
A
grootvader
13
Q
obaasan
A
grootmoeder
14
Q
haha
A
moeder (eigen, informeel)
15
Q
chichi
A
vader (eigen, informeel)
16
Q
ani
A
broer (eigen, informeel)
17
Q
ane
A
zus (eigen, informeel)
18
Q
gaikoku jin
A
buitenlander
19
Q
denwa
A
telefoon
20
Q
bangou
A
nummer / telefoonnummer
21
Q
keitai
A
mobiele telefoon
22
Q
mondai
A
probleem / opdracht
23
Q
saifu
A
protemonnee
24
Q
moshi moshi
A
hallo (aan telefoon)
25
dewa arimasen
is niet / zijn niet (formeel)
26
tsugi
volgende
27
ban
nummer
28
ikutsu
hoeveel
29
sai
telwoord voor leeftijd
30
tsu
telwoord voor stuks