Vocabulaire: En Route 4 Flashcards
1
Q
Un budget
A
Een budget
2
Q
Le carton
A
Het karton
3
Q
Un cintre, un porte - manteau
A
Een kleerhanger, een kapstok
4
Q
Des ciseaux (m.)
(Une paire de ciseaux)
A
Een schaar
5
Q
La colle
A
De lijm
6
Q
Un couteau
A
Een mes
7
Q
Un cutteur
A
Een cuttermes, een breekmes
8
Q
Un matériau
A
Een materiaal
9
Q
Un objet
A
Een voorwerp
10
Q
Le papier alu(minimum)
A
De aluminiumfolie
11
Q
La peinture
A
De verf, het schilderij
12
Q
Un pinceau
A
Een penseel, een borstel
13
Q
Le plastique
A
Het plastic
14
Q
Un pot
A
Een pot
15
Q
Un rouleau
A
Een rol
16
Q
Un rouleau de papier toilette
A
Een rol toiletpapier
17
Q
Le surcyclage
A
De upcycling
18
Q
Une tendance
A
Een strekking, een tendens, een trend
19
Q
Un tube
A
Een tube
20
Q
Une valeur
A
Een waarde
21
Q
Le verre
A
Het glas
22
Q
En verre
A
In glas
23
Q
Coller
A
Lijmen
24
Q
Contrôler
A
Controleren, onder controle houden
25
Couper
Snijden
26
Couter
Kosten
27
Découper
Uitsnijden
28
Pendre
Ophangen
29
Plier
Plooien, vouwen
30
Ramasser
Verzamelen, opruimen
31
Recycler
Recycleren
32
Valoir
Waard zijn
33
Donner une deuxième vie à
Een tweede leven geven aan
34
Faire du neuf avec du vieux
Van iets ouds iets nieuws maken
35
Redonner vie à
Opnieuw leven geven aan
