vocabulaire A Flashcards
le sport de haut niveau
de topsport
le patin (à glace)
het schaatsen
le moniteur
de leraar
l’adversaire
de tegenstander
l’arbitre
de schiedsrechter
le carton rouge
de rode kaart
le gardien (de but)
de keeper
le but
het doel
par-dessus
bovenop
lorsque
toen
à l’époque
in die tijd
indispensable
noodzakelijk
l’entraîneur
de trainer
le vainqueur
de winnaar
la force mentale
de mentale kracht
le coup
het schot (sport)
la coupe
de beker
la partie
de helft
le ballon
de bal
la course
de loop
l’amateur
de amateur
l’équilibre
het evenwicht
convivial
gezellig
détendu
ontspannen
en dehors de
buiten
retrouver ses amis
zijn vrienden treffen
s’amuser
zich vermaken
dépasser
voorbijgaan
rejoindre
zich voegen bij
hésiter
twijfelen
se blesser
zich blesseren
se détendre
ontspannen
relaxant
ontspannend
stimulant
stimulerend
mondial
wereld-