Vocabulaire | 676 - 690 Flashcards
1
Q
Equitatus
A
equitatus, m. | de ruiterij
2
Q
Impetus
A
impetus, m. | de aanval, de opwelling
3
Q
Subire, ~eo
A
subii, subitum | ondergaan, bestijgen, naderen
4
Q
Tot
A
(onverbuigbaar adjectief) | zoveel
5
Q
Quot
A
(onverbuigbaar adjectief) | hoeveel, (zoveel) als
6
Q
Circiter
A
(bijwoord) | ongeveer
7
Q
Quando
A
(bijwoord) | wanneer
8
Q
Quare
A
(bijwoord) | waarom
9
Q
Quo
A
(bijwoord) | waarheen
10
Q
Unde
A
(bijwoord) | vanwaar, (vandaar) … vanwaar
11
Q
An
A
(vraagpartikel) | of
12
Q
-ne
A
(vraagpartikel) | (wordt niet vertaald), of
13
Q
nonne?
A
(vraagpartikel) | toch wel?
14
Q
Num
A
(vraagpartikel) | toch niet?, of
15
Q
Utrum … an
A
(vraagpartikel) | (of) … of