Vocabulaire 2000: Hoofdstuk 44 Flashcards
un incendie, un feu
een brand
de la cendre, des cendres
as
étincelle (f) … suffire
vonk … volstaan
strictement
strikt
se ficher de, de moquer de, se foutre de
zich daar niet aan storen
impulsion, incitation (f)
impuls, prikkel
renforcer
versterken
fragiles
breekbaar, broos
un bloc
een blok
prêts à, disposés à
bereid, klaar om
suscité, provoqué
uitgelokt
attachés
gehecht
selon, suivant
volgens
l’ampleur
de omvang
autrement
anders
le sort
het lot
de transparence
doorzichtigheid
calmer
kalmeren, tot bedaren brengen
apaiser
verzachten
un truc
een truc, een handigheidje
truc, machin
ding, spul
un filet
een -net
sécher
drogen
sec
droog
des inscriptions
opschriften
lisibles
leesbaar
le foyer, l’âtre
de haard
bienfaisante
weldoende
foyer d’étudiants
-huis
des foyers
haarden
forcément
noodzakelijk
surprendre
verrassen
la surprise
de verrassing
un rêve
een droom
diverses
diverse, verscheidene
vaguement
vaag
le Trésor
de schat
des rumeurs (f)
geruchten
la revanche
weerwraak
l’occasion, l’opportunité (f)
de kans, de gelegenheid
débordé de travail
overstelpt zijn met werk, het razend druk hebben
déborde
loop over
évacuer
ontruimen
compenser
goedmaken
compensation
compensatie
dorée
vergulde
indirecte
onrechtstreekse
ose
durft
soigneusement
zorgvuldig
frappant
treffend, opvallend
l’inverse (m)
het omgekeerde
prétendu
zogezegde
soi-disant
zogezegd
tant
zoveel
justement
precies
coloré
gekleurd
l’honneur (m)
de eer
un échange
een uitwisseling