vocabulaire Flashcards

1
Q

economie

A

une économie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

economisch

A

économique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

econoom

A

un économiste, une économiste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

branche, bedrijfstak

A

le domaine (d’activité économique)
la branche (d’activité économique)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in de …branche

A

dans le domaine (de) …
dans la branche (de) …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

branche, bedrijfstak

A

la branche (d’activité économique)
le domaine (d’activité économique)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

in de …branche

A

dans la branche (de) …
dans le domaine (de) …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

(economische) sector

A

un secteur (économique)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

primaire sector

A

le secteur primaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

in de …sector

A

dans le secteur (de) …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gronstoffen

A

les matières premières (f)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

natuurlijke rijkdommen, natuurlijke hulpbronnen

A

les resources naturelles (f)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

landbouw

A

l’agriculture (f)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

visserij, visvangst

A

la pêche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

mijn

A

la mine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bos, woud

A

la forêt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

mijnbouw

A

l’exploitation minière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

bosbouw

A

l’explotation forestière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ontginnen

A

exploiter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

secundaire sector

A

le secteur secondaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

industrie

A

une industrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

industrieel

A

industriel, industrielle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

industrialiseren

A

industrialiser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

industrialisering

A

l’industrialisation (f)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
voedingsmiddelenindustrie
l'industrie agroalimentaire (f)
26
voedingsmiddelensector
l'agroalimentaire (m)
27
spitsindustrie, hightechindustrie
l'industrie de pointe
28
metaalindustrie, metaalnijverheid
la métallurgie
29
staalindustrie
la sidérurgie
30
petrochemie
la pétrochimie
31
bouwsector
le bâtiment
32
textielsector
le textile
33
tertaire sector
le secteur tertiaire
34
diensten
les services (m)
35
dienstensector
le secteur des services
36
handel
le commerce
37
commercieel, handels-
commercial, commerciale
38
distributie
la distribution
39
verdelen, leveren
distribuer
40
leveren
fournir
41
leverancier
fournisseur
42
transport, transportwezen
le transport, les transports
43
bank
la banque
44
verzekeringen, verzekeringswezen
les assurances (f)
45
administratie
l'administration (f)
46
hotellerie, hotelwezen
l'hôtellerie (f)
47
onderwijs
l'enseignement (m)
48
quartiaire sector
le secteur quaternaire
49
informatica
l'informatique
50
telecommunicatie
les télécommunications (f)
51
ondeneming, bedrijf
une entreprise
52
kleine of middelgrote onderneming, kmo
une petite et moyenne entreprise, PME
53
ondernemer
un entrepreneur, une entrepreneuse
54
beursgenoteerd bedrijf
une entreprise cotée en bourse
55
start-up
une start-up, une jeune pousse
56
firma, (groot) bedrijf
une firme
57
ondernemingszin hebben
avoir l'esprit d'entreprise
58
maatschappij
une compagnie
59
vezekeringsmaatschappij
une compagnie d'assurances
60
luchtvaartmaatschappij
une compagnie aérienne
61
low-costmaatschappij (
une compagnie à bas coûts / à bas prix
62
maatschappij, vennootschap
une société
63
naamloze vennootschap (nv)
une société anonyme (SA)
64
besloten vennootschap (bv)
une société à responsabilité limitée (SRL)
65
vereniging
une association
66
vereniging zonder winstoogmerk (vzw)
une association sans but lucratif (ASBL)
67
vennoot
un associé, une associée
68
winstgevend
lucratif, lucrative
69
mulitnational
une multinationale
70
gigant, reus
un géant
71
informaticareus
un géant informatique
72
groep
un groupe
73
hoofdvestiging, moedermaatschappij
la maison mère, la société mère
74
holding
un(e) holding
75
dochtermaatschappij, - onderneming
une filiale
76
bijhuis, bijkantoor, filiaal
une succursale
77
agentschap
une agence
78
reisagentschap
une agence de voyage(s)
79
vastgoedkantoor
une agence immobilière
80
(grote) fabriek
une usine
81
productie-eenheid
une unité de production
82
personeelsbestand (2)
l'effectif, les effectifs
83
personeel
le personnel
84
werkgever
un empolyeur, une employeuse
85
tewerkstellen, in dienst hebben (2)
employer, occuper
86
medewerker
collaborateur, collaboratrice
87
meewerken (aan een project)
collaborer (à un projet)
88
loontrekkend
un salarié, une salariée
89
werknemer
un travailleur, une travailleuse
90
ijverig
travailleur, travailleuse
91
arbeiders-, werkende
travailleur, travailleuse
92
bediende
un employé, une employée
93
arbeider
un ouvrier, une ouvrière
94
ambtenaar
un fonctionnaire, une fonctionnaire
95
arbeidskrachten
le main-d'oevre
96
kaderlid
un cadre
97
kaderleden, kaderpersoneel
les cadres (m)
98
baas, overste
un chef
99
bedrijfsleider
un chef d'entreprise
100
afdelingshoofd
un chef de service, un chef de département
101
ploegbaas
un chef d'équipe
102
baas
un patron, une patronne
103
directeur, directrice
un directeur, une directrice
104
adjunct-directeur
un directeur adjoint, une directrice adjointe
105
commercieel directeur
un directeur commercial, une directrice commerciale
106
Human Resources Manager
un directeur, une directrice ressources humaines
107
secretaris, secretaresse
un(e) secrétaire
108
boekhouder
un(e) comptable
109
handelsvertegenwoordiger
un(e) representant(e) commercial(e)
110
gedelegeerd bestuuder (Belg)
un administratur délégué, CEO
111
gedelegeerd bestuuder (Fr)
un président-directeur général
112
raad van bestuur
le conseil d'administration
113
algemene vergadering van aandeelhouders
l'assemblée (f) générale des actionnaires
114
algemene vergadering van aandeelhouders samenroepen
convoquer l'assemblée générale des actionnnaires
115
de algemene vergadering van aandeelhouders vindt elk jaar plaats
l'assemblée (f) générale des actionnaires se tient tous les ans
116
aandeelhouder
un actionnaire, une actionnaire
117
aandeel
une action
118
dividend
un dividende
119
taak
une tâche
120
een taak (aan iemand) toevertrouwen
confier une tâche (à qqn)
121
(een taak) uitvoeren
effectuer
122
bestaan uit
constiter à + inf constiter en/dans + subs
123
waken over, zorgen voor, toezien op iets
veiller à
124
toezien op de goeie gang van zaken
veiller à la bonne marche des choses
125
verzorgen, belast zijn met, verantwoordelijk zijn voor
assurer
126
verantwoordelijk zijn voor de ontvangst en de stockage van goederen
assurer la réception et le stockage des marchandises
127
verantwoordelijk zijn voor
être responsable de
128
de verantwoordelijkheid voor iets op zich nemen
assumer la responsabilité de (qqch)
129
zich belasten met, op zich nemen
se charger de
130
belast zijn met
être chargé(e) de
131
zich bezig houden met
s'occuper de
132
werk
un travail
133
voltijds werk
un travail à plein temps un travail à temps plein
134
half-time werk
un travail à mi-temps
135
deeltijds werk, part-time werk
un travail à temps partiel un travail à temps réduit
136
tijdelijke baan (ter vervanging) (2)
un travail intérimaire un interim
137
tijdelijke baan
un travail temporaire
138
seizoensarbeid
un travail saisonnier
139
geestelijke arbeid
un travail intellectuel
140
handenarbeid
un travail manuel
141
werk in ploegen
un travail posté
142
arbeidsvergunning
une carte de travail un permis de travail
143
arbeidskracht, werknemer
un travailleur, une travailleuse
144
hoofdarbeider
un travailleur intelectuel, une travailleuse intellectuelle
145
handarbeider
un travailleur manuel, une travailleuse manuelle
146
zelfstandige
un travailleur indépendant, une travailleuse indépendante
147
gastarbeider
un travailleur immigré, une travailleuse immigrée
148
interimkracht
un travailleur intérimaire, une travailleuse intérimaire un intérimaire, une intérimaire
149
werken
travailler
150
aan de band werken
travailler à la chaîne
151
in ploegen werken
travailler en équipe(s) (f)
152
zwartwerken
travailler en noir
153
beroep, ambt
une profession
154
vrij beroep
une profession libérale
155
architect
un architecte
156
advovaat
un avocat
157
dokter
un médecin
158
professioneel, beroeps-
professionnel, professionnelle
159
beroep, ambacht, vak
un métier
160
een beroep uitoefenen
exercer un métier exercer une profession
161
baan, betrekking, functie
un emploi
162
een baan zoeken
chercher un emploi
163
werk zoeken
chercher de l'emploi
164
werkloos zijn
être sans emploi
165
minister van Werk
le/la ministre de l'Emploi
166
betrekking, functie
une fonction
167
post, functie, betrekking
un poste
168
iemand op een post benoemen
nommer (qqn) à un poste
169
benoemd zijn op een post
être nommé à un poste
170
een post/functie invullen
pourvoir à un poste
171
opvolger
un(e) successeur
172
voorganger
un(e) prédécesseur
173
contract, (arbeids)overeenkomst
un contrat (de travail)
174
contract, (arbeids)overeenkomst van bepaalde duur
un contrat (de travail) à durée déterminée
175
contract, (arbeids)overeenkomst van onbepaalde duur
un contrat (de travail) à durée indéterminée
176
een contract tekenen
signer un contrat
177
job, baantje
un job
178
vakantiejob
un job de vacances
179
studentenjob
un job d'étudiant
180
vakantiejob
un job d'été
181
werk, job, baan
un boulot
182
klus
une activité complémentaire
183
arbeidsmarkt (2)
le marché de l'emploi le marché du travail
184
bijklussen
exercer une activité complementaire
185
iem rekruteren/aanwerven
recruter (qqn)
186
aanwerving, tewerkstelling
le recrutement l'embauche
187
iem aanwerven/in dienst nemen
engager (qqn) embaucher (qqn)
188
zich verbinden tot, zich engageren voor
s'engager à (qqch)
189
indienstneming, aanwerving
l'engagement (m)
190
belofte, verbintenis
l'engagement (m)
191
engagement, inzet
l'engagement (m)
192
een (goede) baan in de wacht slepen
décrocher un (bon) emploi
193
werkzoekende
un demandeur d'emploi, une demandeuse d'emploi
194
werkaanbieding
une offre d'emploi
195
voor onmiddelijke indiensttreding
pour entrée immédiate
196
vacature
une vacance
197
open
vacant, vacante
198
een open betrekking (2)
un poste vacant une place vacante
199
kandidaat
un candidat, une candidate
200
kandidaat zijn voor een post
être candidat(e) à un emploi
201
kandidatuur
une candidature
202
zich kandidaat stellen (voor een betrekking)
poser sa candidature pour/à un emploi
203
naar een betrekking solliciteren
postuler pour un emploi postuler à un emploi postuler un emploi
204
een sollicitant
un postulant, une postulante
205
sollicitatiebrief
une lettre de motivation une lettre de demande d'emploi
206
curriculum vitae (cv)
un curriculum vitae (C.V.)
207
sollicitatiegesprek
un entretien d'embauche des entretiens d'embauche
208
profiel
un profil
209
het gezochte/vereiste profiel
le profil recherché/requis
210
aan het vereiste profiel beantwoorden
répondre/correspondre au profil requis
211
(beroeps)opleiding, vorming
une formation (professionnelle)
212
iem opleiden/vormen
former (qqn)
213
beroepsbekwaamheid, -kwalificatie
une qualification professionnelle
214
bekwaam, bevoegd, gekwalificeerd
qualifé, qualifée
215
bekwaamheid, deskundigheid
la compétence
216
bevoegdheid
la compétence
217
bekwaam, deskundig
compétent, compétente
218
bevoegd
compétent, compétente
219
een bachelor in (de economische wetenschappen) hebbben
avoir un bachelor/bachelier en (sciences économiques)
220
een master in (economie en bedrijfskunde) hebben
avoir un master en (économie et gestion)
221
een (universitair) diploma hebben in het bezit zijn van een (universitair) diploma over een (universitair) diploma beschikken
avoir un diplôme (universitaire) posséder un diplôme (universitaire) disposer d'un diplôme (universitaire)
222
uitdaging
un défi
223
een strakke deadline (respecteren)
(respecter) un délai serré
224
garanderen
garantir
225
garantie
la garantie
226
(op)volgen
suivre
227
opvolging
le suivi
228
de opvolging van een dossier verzekeren
assurer le suivi d'un dossier
229
carrière, loopbaan
une carrière
230
loopbaanonderbreking (Belg)
une pause-carrière
231
loopbaanonderbreking (Fr)
une interruption de carrière
232
tijdskrediet
le crédit-temps
233
iem bevorderen, in rang verhogen
promouvoir
234
promotie
une promotion
235
een promotie krijgen (2)
obtenir/recevoir une promotion
236
afdanking, ontslag
un licenciement un renvoi un congédiement
237
iem afdanken/ontslaan (4)
licencier (qqn) renvoyer (qqn) congédier (qqn) virer (qqn)
238
arbeidsplaatsen afschaffen, banen schrappen
supprimer des emplois
239
afschaffing van arbeidsplaatsen
la suppression d'emplois
240
zijn baan verliezen, werkloos worden
perdre son emploi
241
baanverlies
la perte d'un emploi
242
ontslag nemen
démissionner
243
ontslag (door werknemer)
la démission
244
zijn ontslag geven
donner sa démission
245
niet werken
chômer
246
werkloze
un chômeur, une chômeuse
247
langdurig werkloze
un chômeur, une chômeuse de longue durée
248
werkloosheid
le chômage
249
werkloosheidscijfer
le taux de chômage
250
werkloos zijn (en een werkloosheidsuitkering genieten) (3)
se trouver au chômage être au/en chômage
251
werkloos zijn
être sans emploi
252
werkloosheidsuitkering (2)
une allocation de chômage une indemnité de chômage
253
een werkloosheidsuitkering krijgen (2)
toucher une allocation de chômage toucher une indemnité de chômage
254
economische werkloosheid
le chômage temporaire pour raisons économiques
255
pensioen
la retraite
256
vervroegd pensioen
la retraite anticipée la préretraite
257
met pensioen gaan
prendre sa retraite
258
met pensioen zijn (2)
être à la retraite être en retraite
259
gepensioneerde
un retraité, une retraitée
260
gepensioneerd
retraité, retraitée
261
(pensioens)uitkering
une pension (de retraite)
262
een (pensioens)uitkering krijgen
toucher une pension (de retraite)
263
Sociale Zekerheid
la Sécurité Sociale
264
sociale bijdragen betalen
payer des cotisations sociales
265
werknemersbijdrage
la cotisation personnelle du travailleur
266
werkgeversbijdrage
la cotisation patronale
267
werkomstandigheden, arbeidsvoorwaarden
les conditions (f) de travail
268
arbeidsongeval
un accident du travail
269
telewerk
le télétravail
270
telewerken
télétravailler
271
telewerker, telewerkster
un télétravailleur, une télétravailleuse
272
lockdown
le confinement
273
exit uit de lockdown
le déconfinement
274
social distancing
le distanciation sociale
275
inkomen
un revenu
276
loon, salaris
un salaire
277
een aantrekkelijk salaris
un salaire attrayant
278
een competitief salaris
un salaire compétitif
279
loonsverhoging
une augmentation de salaire
280
een salaris krijgen
toucher une salaire
281
loontrekkende
un salarié, une salariée
282
een bezoldigde baan
un emploi salarié
283
geld verdienen
gagner de l'argent
284
vergoeden, bezoldigen
rémunérer
285
vergoeding, bezoldiging
une rémunération
286
een aantrekkelijke vergoeding
une rémunération attrayante
287
salarispakket
une rémunération totale
288
extralegale voordelen
des avantages extralégaux
289
bedrijfswagen
une voiture de fonction une voiture de société
290
tankkaart
une carte (de) carburant
291
sociaal abonnement
un abonnement social
292
mobiliteitsbudget
un budget mobilité
293
vergoeding woon-werkverkeer
une indemnité de déplacement domicile-lieu de travail
294
maaltijdcheques
des chèques-repas (m)
295
de verplaatsingskosten terugbetalen
rembourser les frais (m) de déplacement
296
(jaarlijkse) premie
une prime (annuelle)
297
verzekeren
assurer
298
verzekering
une assurance
299
hospitalisatieverzekering
une assurance hospitalisation
300
dienstrooster
un horaire
301
vast uurrooster
un horaire fixe
302
variabel uurrooster (2)
un horaire variable/flexible
303
klokken, prikken (met prikklok)
pointer
304
officiēle feestdag
un jour férié
305
werkdag
un jour ouvrable
306
verlof
le congé
307
zwangerschapsverlof
le congé de maternité
308
ziekteverlof
le congé de maladie
309
met zwangerschapsverlof zijn
être en congé de maternité
310
met ziekteverlof zijn
être en congé de maladie
311
betaalde vakantie
les congés (m) payés
312
syndicaat, vakbond
un syndicat
313
syndicaal, vakbonds-
syndical, syndicale (syndicaux)
314
vakbondslid
un syndiqué, une syndiquée
315
zich bij een vakbond aansluiten
se syndiquer
316
(werk)staking
une grève
317
een staking afkondigen
lancer un ordre de grève
318
in staking gaan
se mettre en grève
319
in staking zijn
être en grève
320
staken
faire (la) grève
321
stakingspost
un piquet de grève
322
staker
un gréviste, une gréviste
323
onderhandelingen aanknopen (4)
engager/entamer des négociations (f) engager/entamer des pourparlers (m)
324
betoging
un manifestation
325
betoger
un manifestant, une manifestante
326
betogen
manifester
327
eis
une revendication
328
looneisen
les revendications (f) salariales
329
sociale eisen
les revendications (f) sociales
330
eisen
revendiquer
331
geld
l'argent
332
wisselgeld, kleingeld
la monnaie
333
munteenheid (2)
la monnaie, l'unité (f) monétaire
334
euro
l'euro (m)
335
pond
la livre (sterling)
336
dollar
le dollar
337
bankbiljet
un billet
338
muntstuk
une pièce
339
budget, begroting
un budget
340
(een budget) beheren
gérer (un budget)
341
het beheer, management
la gestion
342
inkomen, inkomsten, salaris
un revenu
343
(geld)middelen, bron(nen) van inkomst
des ressources
344
salaris
un salaire
345
uitkering, toelage, steun
une allocation
346
kinderbijslag
les allocations familiales
347
(schade)vergoeding, uitkering
une indemnité
348
een salaris, een uitkering ontvangen
toucher un salaire, une allocation
349
geld verdienen
gagner d l'argent
350
(goed) zijn brood verdienen
gagner (bien) sa vie
351
(geld) opbrengen
rapporter (de l'argent)
352
veel (geld) opbrengen
rapporter gros
353
(x euro) netto/bruto opbrengen
rapporter (x euros) net/brut
354
fortuin, vermogen, bezig, rijkdom
une fortune
355
gefortuneerd, welgesteld, rijk
fortuné, fortunée
356
rijk
riche
357
rijkdom
la richesse
358
(zich) verrijken
(s')enrichir
359
welgesteld
aisé, aisée
360
de welgestelde klasse
la classe aisée
361
bescheiden
modeste
362
een bescheiden inkomen hebben
avoir des revenus modestes
363
beurs
une bourse
364
subsidie, toelage
un subside une subvention
365
subsidiëren
subventionner
366
erfenis, nalatenschap
un héritage
367
(iets) erven
hériter
368
uitgave, kost
une dépense
369
uitgeven
dépenser / faire des dépenses
370
verkwistend, koopziek, koopgraag
dépensier, dépensière
371
verkwisten, verspillen
gaspiller
372
verkwister
un gaspillage
373
huur(prijs)
le loyer
374
(ver)huren
louer
375
(on)kosten, uitgaven
des frais
376
reiskosten
les frais de déplacement
377
kost, prijs
un coût
378
productiekosten
le coût de production
379
arbeidskosten
le coût de la main-d'oeuvre
380
kosten (ww)
coûter
381
duur (2)
coûteux, coûteuse cher, chère
382
veel kosten, duur zijn
coûter cher (adv)
383
veel betalen
payer cher (adv)
384
goedkoop
bon marché (invariable)
385
goedkoper
meilleur marché (invariable)
386
tegen een goedkopere prijs kopen/verkopen
acheter/vendre à bon marché
387
voordeel
un avantage
388
gunstig, voordelig, goedkoop
avantageux, avantageuse
389
gratis, kosteloos, belangeloos
gratuit, gratuite gratis
390
vrijkaartje
un ticket/billet gratuit
391
gratis (adv)
gratuitement
392
arm
pauvre
393
armoede
la pauvreté
394
vrijgevig
généreux, généreuse
395
vrijgevigheid
la générosité
396
gierig, vrekkig (2)
avare radin(e)
397
gierigheid (3)
l'avarice (f) la radinerie la radinisme
398
(het) sparen, spaargeld
une épargne
399
spaarder
un épargnant, une épargnante
400
spaarboekje
un livret d'épargne
401
langetermijnsparen
l'épargne à long terme
402
sparen (2) sparen, geld opzij zetten (1)
épargner faire des épargnes mettre de l'argent de côté
403
besparen
économiser faire des économies
404
een zuinig(e) (persoon)
(une personne) économe
405
goedkope, zuinige (verwarming)
(le chauffage) économique
406
bedrijfsbeheer
la gestion (d'entreprise)
407
beheren
gérer
408
de doelstellingen (behalen)
(atteindre) les objectifs
409
doeltreffend zijn
être efficace
410
de doeltreffendheid
l'efficacité
411
de levensvatbaarheid, de haalbaarheid
la viabilité
412
levensvatbaar zijn
être viable
413
renabel zijn
être rentable
414
de rendabilitiet
la rentabilité
415
de rendabiliteit verhogen
accroître la rentabilité
416
een bloeiend bedrijf
une entreprise florissante
417
geneigd zijn om (+inf)
être enclin à (+inf) avoir tendance à (+inf)
418
in die richting/op die weg verdergaan
continuer dans cette direction continuer dans cette voie
419
ontwikkelen
développer
420
de ontwikkeling
le développement
421
investeren in
investir dans
422
de investering
l'investissement (m)
423
overnamnes doen door schulden aan te gaan
réaliser/faire des acquisistions grâce à l'endettement
424
de (productie)kosten
les coûts (m) (de production)
425
de bijkomende kosten, onkosten
les frais (m) supplémentaires
426
de loonkost
la masse salariale
427
de onderaannemer
le sous-traitant
428
de onderaanneming
la sous-traitance
429
de marge
la marge
430
de (hoge) operationele marge
la marge opérationnelle (élevée)
431
de winst
les bénéfices
432
winst maken
faire des bénéfices
433
de winstmarge
la marge bénéficiaire
434
de nettowinst
le bénéfice net
435
de brutowinst
le bénéfice brut
436
de aandeelhouders belonen de aandeelhouders een deelname in de winst geven
rétribuer les actionnaires
437
het marktaandeel
la part du marché
438
het omzetcijfer
le chiffre d'affaires
439
de rivaal, rivalen
le rival, les rivaux
440
de concurrent
le concurrent
441
de concurrentie
la concurrence
442
de vrije concurrentie
la libre concurrence
443
concurreren met iemand
concurrer quelqu'un
444
een concurrerend bedrijf
une entreprise concurrente
445
het concurrentievermogen
la compétitivité
446
concurrentiële prijzen (2)
des prix concurrentiels, compétitifs
447
de crisis
la crise
448
de Coronacrisis
la crise du Covid-19
449
de lockdown
le confinement
450
het hoofd bieden aan de huidige uitdagingen
relever les défis actuels faire face aux défis actuels
451
het verlies
les pertes
452
verlies maken
faire des pertes
453
catastrofale resultaten voorleggen
présenter des résultats catastrophiques
454
de cijfers zijn verontrustend
les chiffres sont alarmants
455
maatregelen nemen
prendre des mesures (f)
456
bescherming tegen de schuldeisers vragen
demander la protection contre les crénanciers
457
bijkomende (financiële) middelen aantrekken
attrirer des resources (f) (finacières) supplémentaires
458
investeringen aantrekken, middelen ophalen
lever des fonds
459
de delocalisatie
la délocalisation
460
het lageloonland
le pays à bas salaires
461
besparen (op)
économiser
462
saneren
assainir
463
de sanering
l'assainissement
464
een herstelplan opstellen
établir un plan de relance mettre en place un plan de relance
465
de herstructuering
la restructuration
466
zich herstructueren
se restructurer
467
de ondernemingsraad
le comité d'entreprise
468
de vergadering
la réunion
469
onderhandelen
négocier
470
de onderhandeling
la négociation
471
iemand/iets aanklagen
dénoncer quelqu'un/quelque chose
472
de stiptheidsactie
la grève du zèle
473
de wilde staking
la grève sauvage
474
het stakingsrecht
le droit de grève
475
de werksomstandigheden
les conditions de travail
476
het welzijn van de werknemers
le bien-être des travailleurs
477
de looneisen
les revendications salariales
478
de vakbond
le syndicat
479
de vakbondsafgevaardigde
le délégué syndical
480
een voltijds-equivalent
un équivalent temps plein (ETP)
481
de premie
la prime
482
de genadeslag
le coup de grâce
483
de activiteiten stopzetten
cesser les activités
484
het stopzetten van de activiteiten
la cessation des activités
485
activiteiten afstoten/overdragen aan een ander bedrijf
céder des activités
486
het afstoten/overdragen van activiteiten aan een ander bedrijf
la cession d'activitées
487
zich concentreren op zijn core business
se recentrer sur son coeur de métier
488
een bedreigde job
un poste/emploi menacé
489
jobs bewaren/redden (2)
conserver/sauvegarder des emplois
490
een vrijwillig vertrek
un départ volontaire
491
pijnlijke maatregelen nemen
prendre des mesures (f) douloureuses
492
overgaan tot ontslagen
procéder/passer à des licenciements
493
banen schrappen (2)
supprimer des postes/d'emplois la suppression des postes/d'emplois
494
de technische werkloosheid
le chômage technique
495
de tijdelijke werkloosheid
le chômage temporaire
496
de gedeeltelijke werkloosheid
le chômage partiel
497
de kleinhandel
le commerce de détail
498
de groothandel
le commerce de gros
499
de handelaar
le commerçant
500
de grote distributieketens
la grande distribution
501
de multinational
la multinationale
502
toetreden tot de markt
entrer sur le marché
503
de rommelmarkt
le marché aux puces
504
het handelspand
l'immeuble (m) commercial
505
de huurder
la locataire
506
de verhuurder
le bailleur, le propriétaire
507
het huurcontract, de huurcontracten
le bail, les baux
508
een huurcontract afsluiten
conclure un bail
509
de huurprijs
le loyer
510
verhuren
louer donner en location
511
de winkel
le magasin
512
het winkelcentrum
le centre commercial
513
de winkelgalerij
la galarie marchande
514
de (winkel)keten
la chaîne de magasins, l'enseigne (f)
515
de winkelier
le commerçant
516
(in) de winkelstraat
(dans) la rue commerçante
517
het uithangbord
l'enseigne
518
de verkoop
la vente
519
verkopen
vendre
520
de inhuldiging de opening (van een winkel)
l'inauguration l'ouverture (f) (d'un magasin)
521
het verkooppunt (inrichten)
(aménager) le point de vente
522
de uitverkoop
la liquidation totale
523
het product is uitverkocht
le produit est épuisé
524
de zelfbedieningszaak, self-service
le libre-service
525
de minisupermarkt
la supérette
526
de supermarkt
le supermarché
527
grote supermarkt (Delhaize, Colruyt...)
la grande surface
528
kleinere supermarkt (Aldi, Lidl...)
le hard discounter le maxidiscompteur
529
de distributie
la distribution
530
bevoorraden
approvisionner
531
het automatiseringsproces
le processus d'automatisaton
532
de bevoorrading
l'approvisonnement
533
de leverancier
le fournisseur
534
de tussenpersoon
l'intermédiare
535
de afdeling
le rayon
536
het magazijn
le magasin, le dépôt
537
het winkelwagentje (2)
le caddie, le chariot
538
de kassa
la caisse
539
de kassajuffrouw
la caissière
540
de koopwaar
la marchandise
541
de aanbieding
l'offre
542
ambachtelijk
artisanal(e)
543
het product
le produit
544
van goeie kwaliteit zijn
être de bon qualité
545
van middelmatige kwaliteit zijn
être de qualité médiocre
546
het importproduct
le produit d'importation
547
het gamma, het assortiment
la gamme
548
het gamma uitbreiden (2)
étendre, élargir la gamme
549
de inventaris
l'inventaire
550
de inventaris opmaken van de producten
dresser l'inventaire des produits inventorier les produits
551
de levensmiddelen (2)
les produits (m) alimentaires les denrées (f) alimentaires
552
de voeding
l'alimentation (f)
553
het merk
la marque
554
het eigen merk
la marque du distributeur
555
de naamsbekendheid van een merk
la notoriété de la marque
556
een merk bij het publiek introduceren
introduire une marque auprès du public
557
de prijs
le prix
558
de verkoopprijs
le prix de vente
559
de inkoopprijs
le prix d'achat
560
de kostprijs
le prix de revient le coût de revient
561
tegen de kostprijs verkopen
vendre à prix coûtant
562
de nettoprijs
le prix net
563
tegen de nettoprijs verkopen
vendre au prix net
564
de brutoprijs
le prix brut
565
de basisprijs
le prix de base
566
de marktprijs
de prix de marché
567
de prijs met/zonder BTW
le prix avec/hors TVA
568
eem bodemprijs, een zeer lage prijs (4)
un prix plancher, des prix plancher un prix cassé, des prix cassés
569
belasting over toegevoegde waarde, BTW
la taxe sur la valeur ajoutée, TVA
570
BTW inbegrepen
TVA comprise/incluse
571
de klant
le client
572
boodschappen, inkopen doen
faire les courses faire ses achats
573
besparen (op)
économiser (sur)
574
de korting
la reduction la remise
575
het percentage
le pourcentage
576
10 percent
10 pour cent
577
afdingen
marchander
578
bestellen
commander
579
de bestelbon
le bon de commande
580
de betaling
le paiement
581
de betalingswijze
de mode de paiement
582
de dienst na verkoop
le service après-vente
583
de garantie, de waarborg
la garantie
584
het garantiebewijs
le certificat de garantie
585
de garantiewet
la loi sur la garantie
586
de klantenkring
la clientèle
587
de klantenbinding
la fidélisation de la clientèle
588
de klantenkaart
la carte de fidélité
589
de klantenverwerving
la prospection de la clientèle
590
kopen
acheter
591
de aankoop
l'achat (m)
592
het koopgedrag
le comportement d'achat
593
de koopkracht
le pouvoir d'achat
594
uitgeven
dépenser
595
de uitgave
la dépense
596
de maaltijdcheque (2)
le chèque-repas, le ticket-restaurant
597
de consument
le consommateur
598
de consumentenvereniging
l'association de consommateurs
599
de consumentenbelangen
les intérêts du consommateur
600
de consumptie
la consommation
601
de massaconsumptie
la consommation de masse
602
de consumptiemaatschappij
la société de consommation
603
de reclame
la publicité
604
vertegenwoordigen
représenter quelqu'un/quelque chose
605
de vertegenwoordiger
le représentant
606
werven (van klanten)
recruter (des clients)
607
afbakenen van de markt
cerner le marché
608
afzetten van een product
écouler un produit
609
het afzetten van een product
l'écoulement d'un produit
610
de afzetmarkt
le débouché
611
een nieuwe afzetmarkt zoeken
chercher un nouveau débouché
612
de doelgroep kiezen
choisir la cible
613
de doelgroep
la cible
614
het gat in de markt ontdekken
découvrir un créneau
615
gevoelig maken van de klanten (voor een nieuw artikel) de klanten warm maken (voor een nieuw artikel)
sesibiliser la clientèle (à un nouvel article)
616
de groeimarkt
le marché porteur
617
het haalbaarheidsonderzoek
l'étude de faisabilité
618
het merkimago
l'image (f) de marque
619
de marketing
le marketing
620
de direct marketing
le marketing direct
621
de marketingmanager
le directeur marketing le chef marketing
622
de marketingstrategie
le stratégie commerciale
623
het marktaandeel
la part de marché
624
zijn marktaandeel vergroten (2)
élargir sa part du marché agrandir sa part du marché
625
de binnenlandse markt
le marché domestique
626
de marktleider
le leader du marché
627
de marktomvang
l'étendue (f) du marché
628
het marktonderzoek
l'étude de marché
629
het marktsegment
le segement du marché
630
de markttrend
la tendance du marché
631
de verovering
la conquête
632
(de markt) veroveren
conquérir
633
de uitbreiding van de winkelketen
l'expansion de la chaîne de magasins
634
goed verankerd zijn een solide positie hebben (op de Amerikaanse markt)
êter bien ancré(e) (sur le marché américain)
635
(het) ontwikkelen van een nieuw product
mettre au point un nouveau produit la mise au point d'un nouveau produit
636
het op de markt brengen van een nieuw artikel in handel brengen van een nieuw artikel
la commercialisation d'un nouvel article commercialiser un nouvel article
637
de mond-tot-mondreclame
le bouche-à-oreille
638
de opiniepeiling
le sondage
639
de opninie peilen
sonder (l'opinion)
640
een vragenlijst invullen
remplir un questionnaire
641
de verwachtingen van de consument
les attentes (f) du consommateur
642
de markt overspoelen
inonder le marché
643
de verzadiging van de markt
la saturation du marché
644
reclame maken
faire de la publicité
645
de anti-reclame
la contre-publicité
646
de lichtreclame
la publicité lumineuse
647
de misleidende reclame
la publicité trompeuse la publicité mesongère
648
de schokkende reclame
la publicité coup de poing
649
de shirtreclame
la publicité sur maillots (m)
650
de sluikreclame
la publicité clandestine
651
de vergelijkende reclame
la publicité comparative
652
de reclameadvertentie
l'annonce publicitaire
653
het reclamebord
le panneau publicitaire
654
het reclamebudget
le budget publicitaire
655
een reclamecampagne lanceren
lancer une campagne publicitaire
656
de return on investment
le retour sur l'investissement
657
de schaaleconomie
l'économie d'échelle
658
de sponsoring
le parrainage
659
de sponsor
le parrain
660
de SWOT-analyse
l'analyse forces et faiblesses, opportunités et menaces
661
de televisiespot
le spot télévisé
662
wereldwijd succes boeken
remporter un succès planétaire
663
een paar schoenen
une paire de chaussures
664
China (2)
L'Empire du milieu, la Chine
665
voortaan (2)
désormais dorénavant
666
erin slagen om (3)
réussir à (+inf) arriver à (+inf) parvenir à (+inf)
667
de ondoorzichtigheid het gebrek aan duidelijkheid
l'opacité
668
het verleggen van de eigen grenzen
le dépassement de soi
669
verhoogd
accru
670
verhogen
accroître
671
koesteren
chérir
672
waard zijn
valent valoir
673
het viervoud
le quadruple
674
de opkomende landen/groeilanden
les pays émergent
675
een fabrikant van sportartikelen
un équipementier sportif
676
gepaard gaan met hand in hand gaan met
aller de pair avec
677
de productiekosten indammen/binnen de perken houden
contenir des coûts de production
678
een bevoorradingstermijn
un délai d'approvisionnement
679
de afvalvermindering
la diminution des déchets
680
zijn sociale impact vergeten
omettre son impact social
681
een piepklein deel
une part infime
682
een deel toekennen aan
allouer une part à
683
een fatsoenlijk loon
un salaire décent
684
rond een bepaald bedrag draaien
avoisiner un certain montant
685
de belastingontduiking/belastingontwijking
l'évasion (f) fiscale
686
de aanslagvoet het belastingstarief
le taux d'imposition
687
een netwerk ontmantelen
démanteler un réseau
688
met een beschuldigende vinger naar iemand wijzen
pointer qqn un doigt
689
een game-changer zijn verandering brengen in een situatie
changer la donne
690
de franchise
la franchise le franchisage
691
het franchisecontract
le contrat de franchise
692
de franchisegever
le franchiseur
693
de franchisenemer
le franchisé
694
de zelfstandige
l'indépendant
695
zich als zelfstandige vestigen (2)
s'installer indépendant se mettre à son compte
696
de samenwerking
la collaboration
697
een contract afsluiten
conclure un contrat
698
zijn know how overbrengen
transférer son savoir-faire
699
de overdracht van de know how
le transfert du savoir-faire
700
de vergoeding
la rémunération
701
het voordeel
l'avantage
702
het nadeel (2)
le désavantage l'inconvénient (m)
703
de raad
le conseil
704
iemand raad geven (2)
donner des conseils à quelqu'un conseiller quelqu'un
705
iemand raad vragen
se faire conseiller par quelqu'un
706
de raadgever
le conseiller
707
de bijstand
l'assistance
708
het concept ontwikkelen
développer le concept
709
zijn netwerk uitbreiden
étendre son réseau
710
de uitbreiding van het netwerk
l'extension (f) du réseau
711
besturen
gérer
712
bepalen
déterminer
713
de beperking
la limitation
714
afstand doen van een deel van zijn zelfstandigheid
renoncer à une partie de son indépendance
715
inspanningen leveren
fournir des efforts
716
achter het concept staan
être derrière le concept
717
de voorschriften respecteren
respecter les prescriptions
718
iets voorschrijven
prescrire quelque chose
719
een startkost betalen
payer un coût initial
720
zich aansluiten bij een verzekeringsfonds
s'affilier à un fonds d'assurances
721
een resultaatsverbintenis
une obligation de résultat
722
iemand verplichten om iets te doen (3)
contraindre quelqu'un à faire quelque chose forcer quelqu'un à faire quelque chose obliger quelqu'un à faire quelque chose
723
iemand verplichtingen opleggen
imposer des obligations à quelqu'un
724
een zeker omzetcijfer behalen
atteindre un certain chiffre d'affaires
725
een contract opzeggen
résilier un contrat
726
het opzeggen van een contract
la résiliation du contrat
727
de dagelijkse uitbatingskosten
les frais d'exploitation quotidiens
728
de kosten zijn ten laste van ... (2)
les frais sont à la charge de ... les frais sont incombent à …
729
investeren in
investir dans
730
de boekhouding
la comptabilité
731
een bepaald bedrag opbrengen
rapporter un certain montant
732
het onderhoud
la maintenance
733
het geld
l'argent
734
contant geld hebben
avoir de l'argent comptant avoir du liquide
735
het geld (economisch)
la monnaie
736
het elektronisch geld
la monnaie électronique
737
het metaalgeld
la monnaie métallique
738
het papiergeld
la monnaie de papier
739
virtuele valuta
la monnaie virtuelle
740
het vermogen
la fortune
741
het betaalmiddel
le moyen de paiement
742
de cheque
le chèque
743
de geldhoeveelheid
la masse monétaire
744
de geldschepping
la création monétaire
745
het goud
l'or
746
de goudstandaard
l'étalon-or
747
de Beurs
la Bourse
748
(bij) de opening van de Beurs
(à) l'ouverture de la Bourse
749
(bij) het sluiten van de Beurs
(à) la clôture de la Bourse
750
het beursbedrijf
la société de Bourse (= entreprise qui agit sur les marchés financiers pour le compte de ses clients)
751
het beursgenoteerd bedrijf
l'entreprise cotée en Bourse
752
de beursnotering
la cotation en Bourse
753
de beursberichten
les nouvelles (f) de la Bourse
754
de beursindex
l'indice (f) boursier
755
de beursintroductie
l'entrée en Bourse
756
de beursmakelaar, effectenmakelaar (2)
l'agent de change le courrier
757
de beursomstandigheden
les circonstances boursières
758
de beursoperatie
l'opération de Bourse
759
een aandeel
une action
760
aandelen uitgeven
émettre des actions
761
een optie nemen op aandelen
prendre une option sur des actions
762
de aandeelhouder
l'actionnaire
763
rendabel
rentable
764
het rendement (van een aandeel)
le rendement (d'une action)
765
het dividend
le dividende
766
de dividenduitkering
la distribution des dividendes
767
een effect
une valeur (mobilière)
768
effecten verhandelen
négocier des valeurs
769
de effectenbeurs
la bourse des valeurs
770
de effectenhandel
le commerce des valeurs
771
de koers (van de yen)
le cours (du yen)
772
tegen een koers van
au taux de
773
de koers is gezakt van 0,25 naar 0,24
le cours est passé de 0,25 à 0,24
774
de koers is gestegen van 0,24 naar 0,25
le cours est passé de 0,24 à 0,25
775
de koersdaling
la baisse des cours
776
de sterke koersdaling
l’effonderment des cours
777
de snelle koersstijging
l'explosion des cours la flambée des cours
778
de sterke koersdaling
l'effondrement des cours
779
de koersverschillen
les écarts (m) des cours
780
het koersherstel
le relèvement des cours
781
de koersschommelingen
les fluctuations des cours
782
de koersval (van de dollar)
la chûte (du dollar)
783
de slotkoers
le cours de clôture
784
de speculant
le spéculateur
785
de speculatie op de beurs
les spéculations boursières
786
speculeren
spéculer
787
speculeren op een koersdaling/stijging
spéculer à la baisse/à la hausse
788
de wet van vraag en aanbod
la loi de l'offre et de la demande
789
de wissel
la lettre de change
790
de wisselkoers (2)
le taux de change la cote des changes
791
het herstel (van de euro/dollar)
le redressement (de l'euro/du dollar)
792
het monetair systeem
le système monétaire
793
de munteenheid
la monnaie
794
de euro
l'euro, euros
795
de pond
la livre (sterling)
796
de waardevermindering (van een munt)
la dépréciation (d'une monnaie)
797
de waardevermeerdering (van een munt)
l'appréciation (d'une monnaie)
798
de valuta
les devises (f)
799
de vreemde valuta (2)
les devises étrangères les monnaies étrangères
800
het bankwezen
le système bancaire
801
de bank
la banque
802
de centrale bank
la banque centrale
803
de handelsbank
la banque d'affaires
804
de kredietbank
la banque de crédit
805
de landbouwkredietbank
le crédit agricole
806
de particuliere bank
la banque privée
807
de spaarbank
la caisse d'épargne
808
de thuisbank
la banque à distance
809
de Wereldbank
la Banque mondiale
810
de bankdiensten
les services (m) bancaires
811
de bankier
le banquier
812
de bankinstelling
l'établissement bancaire
813
het bankfiliaal
la succursale bancaire
814
het bankgeheim
le secret bancaire
815
de bankkaart
la carte bancaire
816
de kredietkaart
la carte de crédit
817
de bankrekening (2)
le compte bancaire le compte en banque
818
de rekening
le compte
819
de lopende rekening de zichtrekening
le compte courant le compte à vue
820
de spaarrekening
le compte d'épargne
821
een bedrag overschrijven
virer un montant
822
een bankoverschrijving
le virement bancaire
823
het overschrijvingsformulier
le bulletin de virement
824
het verschuldigde bedrag
le montant dû
825
een bedrag storten
verser un montant
826
de storting
le versement
827
de rekeningafschriften (klasseren) (2)
(classer) les relevés (m) de compte (classer) les extraits (m) de compte
828
de rekninghouder
le titulaire d'un compte en banque
829
de bankautomaat
le distributeur automatique
830
geld afhalen
retirer d'argent
831
het afhalen van een geldbedrag
le retrait d'une somme d'argent
832
sparen
épargner
833
de spaarder
l'épargnant
834
het spaargeld
l'épargne
835
krediet krijgen
obtenir un crédit
836
de kredietlimiet
le plafond du crédit
837
de kredietverlening
l'octroi de crédits
838
krediet verlenen (2)
accorder un crédit octroyer un crédit
839
het lenen van geld vergemakkelijken
faciliter l'accès au crédit
840
de lasten
les charges
841
lenen van de bank
emprunter à la banque
842
lenen aan een klant
prêter à un client
843
de lening
le prêt
844
de rentetarieven/percentages
les taux (m) d'intérêt
845
de hypotheeklening
un prêt hypothécaire
846
een schuld aflossen (2)
rembourser une dette amortir une dette
847
de aflossing van een lening
le remboursement d'un prêt
848
het kapitaal
le capital
849
de interesten
les intérêts
850
de betalingen spreiden
étaler les paiements échelonner les paiements
851
de spreiding van de betalingen
l'étalement des paiements l'échelonnement des paiements
852
een lening vervroegd aflossen
rembourser un prêt par anticipation
853
een budget beheren
gérer un budget
854
investeren in
investir dans
855
de investeerder de belegger
l'investisseur
856
beleggen (in)
placer son argent
857
een veilige belegging doen
faire un placement sûr
858
de beleggingsadviseur
le conseiller en placements
859
het beleggingsfonds
le fonds de placements
860
de belastingen
les impôts (m)
861
het inkomen
le revenu
862
de ininkomensbelasting
l'impôt (m) sur le revenu
863
zijn belastingsaangifte invullen
remplir sa déclaration d'impôts
864
de belastingsplichtige
le contribuable
865
belastingen betalen
payer des impôts
866
bepaalde kosten zijn aftrekbaar
certains frais sont déductibles
867
de belastingteruggave
la restitution d'impôts
868
de belastingfraude
la fraude fiscale
869
de belastingontwijking
l'évasion fiscale
870
de fiscus
le fisc
871
de economische politiek
la politique économique
872
de inflatie
l'inflation (f)
873
de deflatie
la déflation
874
de devaluatie
la dévaluation
875
de economische crisis
la crise économique
876
midden in de crisis zitten
être en pleine crise
877
de bezuinigingspolitiek
la politique d'austérité
878
de econimische hervorming
la réforme économique
879
de economische malaise
le malaise économique
880
de econoom
l'économiste il est économe (spaarzaam)
881
het tekort
le déficit
882
het begrotingstekort
le déficit budgétaire
883
de begroting vertoont een tekort
le budget est déficitaire
884
het overschot
l'excédent
885
de begroting vertoont een overschot
le budget est excédentaire
886
de Staatsfinanciëen
les finances de 'Etat
887
de Staatsfondsen
les fonds publics
888
financieel
financier financière
889
de financiële hulp
l'aide financière
890
de financiële instelling
l'institution financière
891
de financiële markt
le marché financier
892
(op) het financiële vlak
sur le plan financier
893
financieren
financer
894
de financiering
le financement
895
informatica
l'informatique
896
de computer opstarten
activer l'ordinateur
897
indrukken
appuyer sur
898
de computer uitschakelen
éteindre l'ordinateur
899
verkleinen
réduire la taille
899
klikken op
cliquer sur
900
de window het venster
la fenêtre
901
vergroten (2)
agrandir élarger
902
sluiten
fermer
903
hyperlink
un lien hypertexte
904
dubbelklikken op
double-cliquer sur
905
hardware
le matériel
906
software
le logiciel
907
harde schijf
le disque dur
908
processor
le processeur
909
poort (van een computer)
un port
910
aansluiten (computer)
brancher
911
randapparatuur
les périphériques
912
de muis
la souris
913
het toetsenbord
le clavier
914
de gamepad
la manette de jeu
915
invoerapparaten
les périphériques d'entrée
916
uitvoerapparaten
les périphériques de sortie
917
(op) het scherm
à l'écran (m)
918
een printer
une imprimante
919
een USB-stick
une clé USB
920
copy paste
copier colier
921
een bestandsextensie (2)
une extension de fichier un suffixe
922
de toets
la touche
923
schade veroorzaken aan
endommager
924
schade
des dommages
925
internet
l'Internet
926
de internetgebruiker
l'internaute
927
zich aansluiten op het internet
se connecter sur (l')Internet
928
een internetverbinding
une connexion sur (l')Internet
929
de internetprovider
le fournisseur (m) d'accès
930
surfen op het internet
surver sur (l')Internet
931
online zijn (2)
être en ligne être connecté(e)
932
offline zijn
être déconnecté(e)
933
digitaal
numérique
934
digitaliseren
numériser
935
de webmaster
l'administrateur du site
936
de website
le site web
937
de homepage
le page d'accueil
938
(naar boven/naar beneden) scrollen
défiler (vers le haut/vers le bas)
939
FAQ
FAQ (la foire aux questions)
940
de zoekmachine
le moteur de recherce
941
updaten
mettre à jour
942
de update
la mise à jour
943
downloaden
télécharger
944
de download
le téléchargement
945
uploaden
télécharger vers le serveur
946
de server
le serveur
947
de mailbox
la messagerie la boîte mail
948
een e-mail verzenden
envoyer un e-mail evoyer un courriel (
949
een e-mail
un e-mail un courriel (
950
het e-mailadres (2)
l'adresse (f) électronique l'adresse mail
951
het apestaartje @
l'arobase
952
de gebruikersvriendelijkheid
la facilité d'utilisation
953
gebruiksvriendelijk zijn (2)
être convivial être facile d'emploi
954
de computer
l'ordi(nateur)
955
een geavenceerde computer
un ordinateur sophistiqué
956
de laptop
le portable
957
het werkstation
le poste de travail
958
het geheugen
la mémoire
959
besturingssysteem
le système d'exploitation l'OS
960
de browser
le navigateur
961
de byte
l'octet
962
de chip
la puce
963
de chipkaart
la carte à puce
964
formatteren
formater
965
de login
le compte
966
zijn paswoord intikken
saisir son mot de passe
967
de cursor
le curseur
968
de cursor verplaatsen
déplacer le curseur
969
een tekst typen
taper un texte
970
de tekstverwerking
le traitement de texte
971
saven bewaren
sauvegarder
972
een directory, een folder (aanmaken)
(créer) un répertoire
973
een bestand
un fichier
974
de database
la base de données
975
gegevens verzamelen
collecter des données (f)
976
gegevens invoeren
introduire des données
977
gegevens verwerken
traiter des données
978
printen
imprimer
979
de scanner
le scanneur
980
de screensaver
l'économiseur (m) d'écran
981
de touchscreen
l'écran tactile
982
de tablet
la tablette
983
het antivirus
l'antivirus
984
de bug
le bug le bogue
985
de fire-wall
le pare-feu le fire-wall
986
(een site) hacken
pirater (un site)
987
een hacker
un pirate informatique un hacker
988
een bankrekening plunderen
piller un compte bancaire
989
een poging tot hacken verijdelen
déjouer une tentative de piratage
990
de sociale netwerken
les réseaux sociaux
991
een netwerk
un réseau
992
haatdragende taal spreken (2)
tenir des discours de haine tenir des discours des propos haineux
993
de haat
la haine
994
kwaadspreken
tenir des propos malveillants
995
iemand anoniem bedreigen
menancer qqn anonymement
996
iemand lastigvallen, stalken, pesten
harceler qqn
997
de intimidatie, het stalken, het pesten
le harcèlement
998
ongestraft blijven
rester impuni
999
(iets/iemand) aanklagen
dénoncer (qqch/qqn)
1000
de rechtbank
le tribunal
1001
(iets/iemand) veroordelen
condamner (qqch/qqn)
1002
gerechtelijke vervolging
des poursuites (f) judiciaires
1003
een beroep doen op (een instantie)
faire appel à
1004
een stereotype
un stéréotype
1005
(een) stereotiep (beeld)
(une image) stéréotypé(e)
1006
een religieuze overtuiging
une conviction religieuse
1007
een zorgwekkend probleem
un problème préoccupant un problème inquiétant
1008
de duurzame ontwikkeling de duurzaamheid
le développement durable
1009
het milieu
l'environnement
1010
het milieubeleid
la politique de l'environnement
1011
het milieu beschermen
protéger l'environnement
1012
de milieuverontreiniging
la pollution de l'environnement
1013
aantasten, bedoelen, besmetten
contaminer
1014
de ecologie
l'écologie (f)
1015
het ecosysteem
l'écosystème (m)
1016
het natuurreservaat
la réserve naturelle
1017
de energie
l'énergie
1018
de energiebronnen
les sources (f) d'énergie les ressources (f) énergétique
1019
de energiereserves
les réserves (f) d'énergie
1020
het energieverbruik
la consommation d'énergie
1021
de energieschaarste
la pénure d'énergie
1022
de energiecrisis
la crise de l'énergie
1023
de energiebesparing
l'économie (f) d'énergie
1024
de gronstof
la matière première
1025
de natuurlijke rijkdommen
les ressources naturelles
1026
(on)uitputtelijk
(in)épuisable
1027
uitgeput
épuisé
1028
de steenkool
la charbon
1029
de steenkoolmijn
la mine de charbon
1030
de steenkoollaag
le gisement de charbon
1031
de mijnwerker
le mineur
1032
aardgas
le gaz naturel
1033
het aardgasveld
le gisment de gaz naturel
1034
de gasleiding
la conduite de gaz
1035
het gasverbruik
la consommation de gaz
1036
de aardolie
le pétrole
1037
de oliebron
le gisment de pétrole
1038
de oliecrisis
la crise pétrolière
1039
de oliehandel
le commerce pétrolier
1040
de olieprijs
le prix du pétrole
1041
de olieproducent
le producteur de pétrole
1042
de raffinaderij
la raffinerie
1043
de raffinage
le raffinage
1044
de olietanker
le pétrolier
1045
de stookolie
le mazout
1046
storten, lozen
déverser
1047
saneren
assainir
1048
de olievlek
la marée noire
1049
de sanering
l'assainissement
1050
brandstoffen
les combustibles
1051
de benzine
l'essence
1052
de benzine zonder lood
l'essence sans plomb
1053
diesel
le diesel
1054
biodiesel
le biodiesel
1055
biologisch afbreekbaar
biodégradable
1056
de elektriciteit
l'électricité
1057
elektriciteit leveren
founir de l'électricité
1058
de elektriciteitsvraag het elektriciteitsverbruik
la demande d'électricité
1059
de hoogspanning
la haute tension
1060
de laagspanning
la basse tension
1061
de kernenergie
l'énergie nucléaire
1062
de kerncentrale
la centrale nucléaire
1063
de levensduur van een kerncentrale
la durée de vie d'une centrale nucléaire
1064
de kernreactor
la fission nucléaire
1065
de radioactiviteit
la radioactivité
1066
het kernafval (2)
les déchets nucléaires les déchets radioactifs
1067
de ramp (2)
le désastre la catastrophe
1068
de kernuitstap
la sortie du nucléaire
1069
een kerncentrale open houden
maintenir une centrale nucléaire ouverte
1070
de reactor ontmantelen
démanteler le réacteur
1071
de ontmanteling
le démantèlement
1072
de hernieuwbare energie
l'énergie renouvelable
1073
de waterenergie
l'énergie hydraulique
1074
de windenergie
l'énergie éolienne
1075
de windkracht
la force du vent
1076
de windmolen
l'éolienne
1077
de zonne-erergie
l'énergie solaire
1078
het zonnepaneel
le panneau solaire
1079
de warmtepomp
la pompe à chaleur
1080
het afval
les déchets (m)
1081
het organisch afval
les déchets organiques
1082
de verpakking
l'emballage
1083
plastiek
le plastique
1084
afval sorteren
trier les déchets
1085
het sorteren
le tri
1086
de afvalverwerking
le traitement des déchets
1087
de container
le conteneur
1088
de recyclage
le recyclage
1089
recycleerbaar
recyclable
1090
verbranden (van afval)
incinérer
1091
de verbrandingsoven
l'incinérateur (m)
1092
de geluidshinder
la nuisance la pollution sonore
1092
verspillen
gaspiller
1092
de verspilling
le gaspillage
1093
de geluidsoverlast
l'excès (m) de bruit
1094
de droogte
le sécheresse
1095
de hittegolf
la canicule
1096
de bosbrand
l'incendie (m) de forêt
1097
ontbossen
déboiser
1098
de ontbossing
le déboisement la déforestation
1099
de verwoestijning
le désertification
1100
het klimaat
le climat
1101
de opwarming van de aarde
le réchauffement de la terre
1102
de klimaatverandering
le changement climatique
1103
de uitlaatgassen
les gaz (m) d'échappement
1104
uitstoten
émettre
1105
de uitstoot
l'émission
1106
het uitstoten van broeikasgassen
l'émission
1107
het broeikaseffect
l'effet (m) de serre
1108
de wildgroei van algen
la prolifération des algues
1109
de ozonlaag
la couche d'ozone
1110
de overbevolking
la surpopulation
1111
het protocol van Kyoto
le protocole de Kyoto
1112
de klimaatdoelstellingen bereiken
atteindre les objectifs climatiques
1113
de aanbeveling
la recommandation
1114
de chemie
la chimie
1115
de petrochemie
la pétrochimie
1116
chemisch
chimique
1117
het schoonmaakmiddel
le détergent
1118
de compostbemesting
le compostage
1119
de kunstmest
les engrais (m) chimiques
1120
vruchtbaar
fertile
1121
vruchtbare akkers
des champs (m) fertiles
1122
de insectenverdelger
l'insecticide
1123
de onkruidverdelger
l'herbicide
1124
giftig
toxique
1125
schadelijk (2)
nocif nuisible
1126
iemand/iets schaden
nuire à qqn/qqch
1127
de planeet
la planète
1128
het poolijs
la glace polaire
1129
het smelten van de ijskap
la fonte de la calotte glaciaire
1130
smelten
fondre
1131
de overstroming
l'inondation (f)
1132
de stijging van de zeespiegel
la montée du niveau de la mer l'élévation du niveau de la mer
1133
het water
l'eau (f)
1134
het drinkwater
l'eau (f) portable
1135
het afvalwater
les eaux usées (f)
1136
het rioolwater
les eaux d'égout
1137
de waterverontreiniging
la pollution des eaux
1138
de zure regen
les pluies acides
1139
de waterzuivering
l'épuration (f) de l'eau
1140
de luchtverontreiniging
la pollution de l'air la pollution atmosphérique
1141
de bodemverontreiniging
la pollution du sol
1142
het vergif
la poison
1143
vergiftigen
empoisonner
1144
de modialisering
la mondialisation
1145
de globalisering
la globalisation
1146
de industrialisering
l'industrialisation (f)
1147
de industrielanden
les pays industrialisés
1148
de overproductie
la surproduction
1149
de wereldhandelsorganisatie
l'orginisation mondiale du commerce
1150
de niet-gouvernementele organisatie
l'organisation non-gouvernementale (ONG)
1151
een verdrag bekrachtigen
ratifer un traité ratifer une convention
1152
de eerijke handel
le commerce équitable
1153
de eerlijke prijs
le prix juste
1154
de ethische belegger
l'investisseur étique
1155
de vorderingen
les avancées
1156
genereren
générer
1157
routine(werk)
(travail) routinier
1158
een verzoek
une requête
1159
beïnvloeden
affecter
1160
opkomend
émergent
1161
aanpassingsvermogen
l'adaptabilité (f)
1162
overschrijden
dépasser
1163
brandstof(cellen)
des piles à combustible
1164
handelen als
faire office de
1165
het verlies
la déperdition
1166
in slechte staat zijn
avoir du plomb dans l'aile
1167
de uitval
le décrochage
1168
de overmaat
la démesure
1169
Europa (bijnaam)
le Vieux Continent
1170
verpletteren
laminer
1171
kampioen
chantre
1172
de verschuiving is groot
le virage est majeur
1173
worstelen met het moeilijk hebben met zwoegen
peiner
1174
grote indruk maken
faire grand bruit
1175
zich gewonnen geven
broyer du noir
1176
bouwland
des terres arables
1177
opvrolijken
aviver
1178
uitbreiden
étoffer
1179
een schuldeiser
un crénancier
1180
een schuldeiser
un crénancier
1181
op de hete stoel
sur la sellette