Vocabulaire Flashcards

1
Q

een hittegolf

A

une vague de chaleur, une canicule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een brand

A

un incendie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een overstroming

A

une inondation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de klimaatopwarming

A

le réchauffement climatique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de klimaatverandering

A

le changement climatique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een hogedrukgebied

A

un dôme de chaleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

in het noordelijk halfrond

A

boréal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

in het zuidelijk halfrond

A

austral

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een waterval

A

une cascade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de omvang

A

l’ampleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een record verslaan

A

battre un record

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een record evenaren

A

égaler un record

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een record vestigen

A

établir un record

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een onderzoeksinstituut

A

un institut de recherche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

iemand treffen

A

frapper qqn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de schade

A

les dégâts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

regen

A

la pluie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de grondverschuiving

A

le glissement de terrain

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

denken, menen

A

estimer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de moessonregen

A

les pluies mousson

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

verwoesten

A

ravager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

woeden

A

faire rage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

aanwakkeren

A

attiser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het watertekort

A

le manque d’eau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de held
le héro
26
het gevaar
le péril
27
broeikasgassen
le gaz à effet de serre
28
een dikkere laag
une couche plus dense
29
vergis u niet
détrompez-vous
30
de ijstijd
l'ère glaciaire
31
opwarmen
réchauffer
32
zuurte van de oceaan
l'acidité de l'ocean
33
stijgen/klimmer
grimper
34
het toevalsoord
le refuge
35
verdamping
l'évaporation
36
de watercyclus
le cycle de l'eau
37
mug
moustique
38
de woestijn
le désert
39
een plantensoort
une espèce végétale
40
handelen
agir
41
de uitstoot
les émissions
42
fossiele brandstoffen
les énergies fossiles
43
de petroleum
le pétrol
44
steenkool
le charbon
45
hernieuwbare energie
les énergies renouvelables
46
zonne-energie
l'énergie solaire
47
windenergie
l'énergie éolienne
48
hydraulische energie
l'énergie hydraulique
49
de aardwarmte
la géothermie
50
biobrandstoffen
les bio carburants
51
kernenergie
l'énergie nucléaire
52
strijden tegen
lutter contre
53
ontbossing van tropische wouden
la déforestation tropicale
54
energiezuiver
économe en énergie
55
voorrang geven aan
privélégier
56
openbaar vervoer
les transports en commun
57
collectief transport
les transports partagés
58
de verspilling
le gaspillage
59
dagelijks
quotidien
60
huishoudafval
les déchets ménagers
61
de stijging
la hausse
62
een hoog IQ
un QI élevé
63
meten
mesurer
64
benaderen
opproximatif
65
hoe zit het met...?
Qu'en est-il de...?
66
vergroten, doen groeien
accroître
67
voorlopen
être en avance
68
(hoog)begaafd
(sûr)doué
69
een vragenlijst
un questionnaire
70
uitwerken
élaborer
71
afleiden
détourner
72
de ijdelheid
la vanité
73
het succes
la réussite
74
het aanpassingsvermogen
la capacité d'adaptation
75
meervoudig, veelvoudig
multiple
76
als norm gelden
faire autorité
77
op het vlak van
dans le domaine de
78
geleerd
savant
79
raken
atteindre
80
de zetel
le siège
81
omgaan met
manier
82
voorzien zijn van
être doté de
83
een berekening
un cancul
84
de vierkantswortel trekken
extraire la racine carrée
85
een tand trekken
extraire une dent
86
een talenknobbel hebben
avoir la bosse des langues
87
een vreemde taal
une langue étragère
88
een probleem stellen
poser une problème
89
overwegen
envisager
90
een handarbeider
un travailleur manuel
91
handig zijn in
être habile en
92
het knutselen
le bricolage
93
iets vatten
saisir ggch
94
op een vroege leeftijd
à un âge précoce
95
het voorrecht
l'apanage
96
een leerkracht
un enseignant
97
erkend worden
être reconnu
98
respecteren
estimer
99
zijn emoties beheren
maîtriser ses émotions
100
een kracht
une force
101
een zwakte
une faiblesse
102
de eenzaamheid
la solitude
103
ruimtelijk
spatial
104
noodzakelijk
indispensable
105
de menselijke samenleving
la société humaine
106
de vetzuren
les acides gras
107
van zuurstof
oxygéner
108
de zuurstof
l'oxygène
109
overgeleverd zijn aan
être à la merci de
110
verdragen
supporter
111
de tegenslagen van het leven
les revers de la vie
112
iets uitstellen
remettre qqch à plus tard
113
de voldoening
la satisfaction d'un désir
114
zijn driften onderdrukken
réprimer ses pulsions
115
de vlotheid
la fluidité
116
goede relaties onderhouden
entretenir de bonnes relations
117
percipiëren
percevoir
118
overbrengen
véhiculer
119
een overgang
une transition
120
bereid zijn te luisteren naar
être à l'écoute de
121
in uw eigen belang
dans votre propre intérêt
122
een bron van stress
une source de stress
123
vinden
repérer
124
de gewaarwording
le ressenti
125
negeren
ignorer
126
misprijzen
mépriser
127
verband houden met
être lié à
128
een verlies
une perte
129
een trucje
une astuce
130
een regel toepassen
appliquer une règle
131
verbannen
bannir
132
iets aanvaarden
assumer qqch
133
erbij nemen
englober