Vocabulaire 1. Ndls/Fr Flashcards
Vertrekken
Partir
Winkelen
Faire les courses
Boodschappen doen
Faire les courses
In een groot warenhuis
Dans le centre commercial
De verkopster
La vendeuse
Volgende
Suivant
Coole jeans
Jean cool
Broek
Pantalon
Deftig
Chic
Keurig
Chic
Pine automate
Bancontact
Slager
Boucher
Afzuigkap
Hotte
Pinnen
Retirer de l’argent
Witgoedzaken
Entreprise d’électroménager
Stomery
Nettoyage à sec
Leuke
Amusement
Tof
Amusement
Proberen
Essayer
Passen
Essayer
Jeans
Pantalon/jean
Spijkerbroek
Pantalon/jean
Voor een feest
Pour une fête
Feestelijk
Pour une fête
Laatste
Après/le dernier
Achterste
Après/le dernier
Pas kamer
Cabine d’essayage
Kleed kokje
Cabine d’essayage
Het eens zijn met
Être d’accord avec
Dezelfde mening hebben
Être d’accord avec
Een ensemble
Un ensemble
De outfit
Un ensemble
Reserveren
Réserver
Aan de kant later leggen
Réserver
Advies
Conseil
De tip
Conseil
Verters
Lacets
Je je schoenen vastmaakt
Lacets
Stilletjes zeggen
Parler tout bas
In fluisteren
Parler tout bas
Opniew
Encore une fois
Weer
Encore une fois
Teweden
Heureux
Blij
Heureux
Groeiende
Augmenter
Aantal
Nombre
Redenen
Raisons
Vestigen
S’établir
Invloed
L’influence
Sterker
Plus fort
Bekende
Connu
Bedrijf
Entreprise
Bordje
Petit tableau
Soortgelijk
Semblable
Moeite
Peine
Veranderen
Changer
Overtuigd
Convaincre
Intussen
En attendant
Duidelijk
Clairement