Vocabulair Flashcards
1
Q
-que
A
(Voegwoord)
En
2
Q
Donum
A
Doni
Het geschenk
3
Q
Iam
A
(Bijwoord)
Al; dadelijk
4
Q
Interdum
A
(Bijwoord)
Soms
5
Q
Quoque
A
(Bijwoord)
Ook
6
Q
Fabula
A
Fabulae
Het verhaal; het toneelstuk
7
Q
Iudex
A
Iudic-is, m.
De rechter
8
Q
Etiam
A
(Bijwoord)
Ook; zelfs
9
Q
Cogitare
A
Cogito
(Na)denken
10
Q
Dare
A
Do
Geven
11
Q
Rogare
A
Rogo
Vragen
12
Q
Spectare
A
Specto
(Be)kijken; op het oog hebben
13
Q
Stare
A
Sto
Staan; blijven staan
14
Q
Sedere
A
Sedeo
Zitten
15
Q
Aperire
A
Aperio
Openen; onthullen
16
Q
Esse
A
Sum
Zijn; bestaan
17
Q
Ideo
A
(Bijwoord)
Daarom
18
Q
Iter
A
Itiner-is, o.
De reis; de weg
19
Q
Invenire
A
Invenio
Vinden; ontdekken
20
Q
Monere
A
Moneo
Waarschuwen
21
Q
Quod
A
(Voegwoord)
Omdat
22
Q
Interrogare
A
Interrogo
(Onder)vragen
23
Q
Intrare
A
Intro
Binnengaan
24
Q
Ornare
A
Orno
Versieren; in orde brengen
25
Debere
Debeo
Moeten; verschuldigd zijn
26
Iterum
(Bijwoord)
Opnieuw
27
Sic
(Voegwoord)
Zo
28
Abesse
Absum
Afwezig zijn; verwijderd zijn
29
Superesse
Supersum
Overblijven
30
Posse
Possum
Kunnen
31
Gratus
-a, -um
Dankbaar; aangenaam
32
Iucundus
-a, -um
Aangenaam
33
Iustus
-a, -um
Rechtvaardig
34
Dolere
Doleo
Lijden; betreuren
35
Monstrum
Monstri
Het monster; het wonder
36
Periculum
Periculi
Het gevaar
37
Exspectare
Expecto
Opwachten; verwachten
38
Habitare
Habito
Wonen
39
Parare
Paro
Klaarmaken; verwerven
40
Possidere
Possideo
Bezitten; beheersen
41
Reperire
Reperio
Vinden; te weten komen
42
Nihil
(Onbepaald vnw.) o.
Niets
43
Vigilare
Vigilo
Waken
44
Terrere
Terreo
Bang maken
45
Primum
(Bijwoord)
Eerst; voor het eerst
46
Tandem
(Bijwoord)
(Uit)eindelijk
47
Cum
(Voegwoord)
Toen; wanneer
48
Is , ea, id
(Persoonlijk vnw.)
Hij, zij, het
49
Nos
(Persoonlijk vnw.)
Wij
50
Tantum
(Bijwoord)
Zoveel; alleen maar
51
Nonne?
(Vraagpartikel)
Toch wel?
52
Auctor
Auctor-is, m.
De dader
53
Ignis
Ign-is, m.
Het vuur
54
Luc
Luc-is, v.
Het licht
55
Ceteri
-ae, -a
De overige
56
Sicut
(Voegwoord)
Zoals
57
Ita
(Bijwoord)
Zo
58
Primus
-a, -um
Eerste, de eerste van
59
Capere
Capio
(In)nemen
60
Incipere
Incipio
Beginnen
61
Cupere
Cupio
Verlangen; (graag) willen
62
Corripere
Corripio
Vastgrijpen; meesleuren
63
Eripere
Eripio
Wegrukken
64
Adspicere
Adspicio
Aankijken
65
Respicere
Respicio
Omkijken; rekening houden met
66
Satis
(Bijwoord)
Genoeg; nogal
67
Castra
Castrorum
Het kamp
68
Tenere
Teneo
(Vast)houden
69
Cras
(Bijwoord)
Morgen
70
Heri
(Bijwoord)
Gisteren
71
Postero die
De volgende dag
72
Legatus
Legati
De gezant; de onderbevelhebber
73
Pax
Pac-is, v.
De vrede
74
Munus
Muner-is, o.
De taak; het geschenk
75
Imperare
Impero
Bevelen; opeisen
76
Mandare
Mando
Toevertrouwen; opdragen
77
Vincire
Vincio
Binden; boeien
78
Fere
(Bijwoord)
Bijna, meestal
79
Ubi
(Voegwoord)
Toen; wanneer
80
Ager
Agri
Het veld
81
Liber
Libra, librum
Vrij
82
Laudare
Laudo
Prijzen
83
Parere
Pareo
Gehoorzamen
84
Puella
Puellae
Het meisje
85
Temptare
Tempto
Proberen; op de proef stellen
86
Placere
Placeo
Bevallen; aanstaan
87
Quo?
(Bijwoord)
Waarheen?
88
Auxilium
Auxilii
De hulp
89
Durus
-a, -um
Hard
90
Orare
Oro
Bidden; smeken
91
Locus
Loci
De plaats; de gelegenheid
92
Causa
Causae
De oorzaak; de reden; het proces
93
Cena
Cenae
Het avondmaal
94
Hora
Horae
Het uur
95
Consilium
Consilii
De overleg; de raad; het plan
96
Pretium
Pretii
De prijs
97
Haerere
Haereo
Vastzitten
