Vocabolario Flashcards
1
Q
het scheermes
A
il rasaio
2
Q
de schaar
A
le forbici
3
Q
de viool
A
il violino
4
Q
de hamer
A
il martello
5
Q
de pan
A
la padella
6
Q
de trein
de kleine trein
A
il treno
il trenino
7
Q
de (zonne)bril
A
gli occhiali (da sole)
8
Q
het bestek
A
le posate
9
Q
de vaas
A
il vaso
10
Q
de valies
A
la valigia
11
Q
de armband
A
il braccialetto
12
Q
de halsketting
A
la collana
13
Q
de koelkast
A
il frigorifero
14
Q
de wekker
A
la sveglia
15
Q
het potlood
A
la matita
16
Q
de radio
A
la radio
17
Q
de paraplul
A
l’ombrello
mascile
18
Q
de bal
A
la palla
19
Q
de computer
A
il computer
20
Q
de kam
A
il pettine
21
Q
de haren kammen
A
pettinarsi i capelli
22
Q
de fiets
A
la bicicletta
23
Q
de kleerhanger
A
la gruccia
24
Q
de bar
het café
A
la caffetteria
il bar
il cafè
25
het historisch centrum
il centro storico
26
de oude stad
la città antica
27
het mondiaal centrum
| van de diamanthandel
il centro mondiale
| del commercio dei diamanti
28
het patrimonium van Unesco
il patrimonio mondiale Unesco
29
un hoax
una bufala
| una notizia falsa
30
op vakantie gaan
op vakantie zijn
vakantie nemen
andare in vacanza - in ferie
essere in vacanza - in ferie
prendere una vacanza - le ferie
31
het parfum
il profumo
32
de sport
lo sport
33
de mode
la moda
34
de schoen
de schoenen
la scarpa
le scarpe
35
het drankje
de drankjes
la bevanda
le bevande
36
het eten
il cibo
37
de scooter
lo scooter
38
de chocopasta
la crema al cioccolato
39
de handtas
la borsa
40
de tram
il tram
41
het koffiezetapparaat
la caffettiera
42
de juwelen
i gioielli
43
de kleren (van haute coture)
l'abbigliamento di alta moda
44
het speelgoed
i giocattoli
45
naam van het product
il nome del prodotto
46
het merk
il marchio
la marca
47
Hoe noemt het product?
Come se chiama il prodotto?
48
Wat is de officiële naam van het merk?
Qual è il nome ufficiale del marchio?
49
Het noemt ...
Si chiama ...
50
het materiaal
il materiale
51
Waarvan is het gemaakt?
Di che cosa è fatto?
52
Uit welk materiaal bestaat het?
Di quale materiale è?
53
Het is van ...
È di ...
54
Het is gemaakt van ...
È fatto di ...
55
de functie
la funzione
56
Welke functie heeft het?
Quale funzione ha?
A cosa serve?
57
Het dient voor ...
Serve a + infinito
Servono a + infinito
58
andere eigenschappen
le altre caratteristiche
59
Wat zijn de belangrijkste eigenschappen?
Quali sono le caratteristiche principali?
60
de stof
il tessuto
61
het katoen
il cotone
62
het linnen
il lino
63
de zijde
la seta
64
de synthetische stof
il tessuto sintetico
65
het leder
la pelle
66
de fleece
il pile
67
het fluweel
il velluto
68
de wol
la lana
69
het metaal
il metallo
70
het ijzer
il ferro
71
het staal
l'acciaio
72
het goud
l'oro
73
het zilver
l'argento
74
het koper
il rame
75
het aluminium
l'alluminio
76
het hout
il legno
77
het plastic
la plastica
78
de steen
la pietra
79
het cement
il cemento
80
het rubber
la gomma
81
het glas
il vetro
82
het kristal
il cristallo
83
het papier
la carta
84
groot
grande
85
klein
piccolo/a
86
hoog
alto/a
87
laag
basso/a
88
lang
lungo/a
89
kort
corto/a
90
van vorm
a forma ...
91
rond
rotondo/a
92
vierkant
quadrato/a
93
rechthoekig
rettangolare
94
driehoekig
triangolare
95
ovaal
ovale
96
gekleurd
colorato/a
97
omslachtig
| iets groots dat veel plaats omvat
ingombrante
98
de kruk
| om mee te lopen
la stampella
99
de kleerhanger
la gruccia
100
iemand te werk stellen
assumere
101
met andere woorden
insomma
in altre parole
102
misschien
forse
103
Wie weet ...
Ik vraag met af of ...
Chissà ...
Chissà se ...
104
content
voldaan
contento/a
soddisfatto/a
105
Het zou kunnen dat ...
Je zou kunnen zeggen dat ...
può darsi che ...
106
het aspect
l'aspetto
| mascile
107
afscheiden
afschermen
| de schutting/het hek
recintare
| il recinto
108
reciteren
recitare
109
een slechte indruk maken
fare una figuraccia
| fare una brutta figure
110
een goede indruk maken
fare un figurone
| fare una bella figura
111
het gat
il buco (als in een opening)
la buca (als in een put)
