voca Flashcards
1
Q
een hulp
A
une aide
2
Q
het liefdesverdriet
A
le chagrin d’amour
3
Q
een twijfel
A
une doute
4
Q
een ervaring
A
une experience
5
Q
een kerel
A
un mec
6
Q
een ontmoeting
A
une rencontre
7
Q
een oude man
A
un vieillard
8
Q
gekend, bekend
A
connu, connue
9
Q
zwaargebouwd
A
costaud, costaude
10
Q
onbekend
A
inconnu, inconnue
11
Q
minste
A
moindre
12
Q
verwarmen
A
confrondre
13
Q
aanraden, raad geven
A
conseiller
14
Q
afraden
A
deconseiller
15
Q
vastleggen
A
fixer
16
Q
instappen in
A
monter dans
17
Q
spotten met
A
moquer
18
Q
ondanks
A
malgre
19
Q
onder, tussen, te midden van
A
parmi
20
Q
vooraf
A
d’avance
21
Q
kennismaken (met)
A
faire la connaissance
22
Q
helemaal niets
A
rien du tout
23
Q
helemaal, precies
A
tout a fait
24
Q
een sociaal assistent
A
un assistant social