VOC ma haine frans Flashcards
1
Q
een geluid, lawaai
A
un bruit
2
Q
een knuffel
A
un câlin
3
Q
een aanslag
A
un attentant
4
Q
een hart
A
un coeur
5
Q
een brand
A
un incendie
6
Q
een stem
A
une voix
7
Q
een gewonde
A
un blessé
8
Q
een gordel/riem
A
une ceinture
9
Q
de stilte
A
le silence
10
Q
de afstandsbediening
A
la télécommande
11
Q
de buitenwijk
A
le banlieue
12
Q
de ringweg
A
le périphérique
13
Q
de wekker
A
le réveil
14
Q
de slaap
A
le sommeil
15
Q
de afslag
A
la sortie
16
Q
in slaap vallen
A
s’endormir
17
Q
zich haasten
A
se dépêcher
18
Q
rennen
A
courir
19
Q
stelen, vliegen
A
voler
20
Q
zoeken
A
chercher
21
Q
ik zit vast, vastzitten
A
je suis coincé, être coincé
22
Q
toevoegen
A
ajouter
23
Q
handelen, iets doen
A
agir
24
Q
ik kan me vergissen
A
je peux me tromper
25
fluisteren
chuchoter
26
nodig hebben
avoir besoin DE
27
ontsnappen, vluchten
s'échapper, fuir
28
niet rechtsomkeer maken
ne pas faire demi-tour
29
vermoorden
tuer
30
zoals gewoonlijk
comme d'habitude
31
zijn jullie thuis?, thuis
Vous êtes chez vous?, chez moi
32
zin hebben om... gestoord te worden
avoir envie d'... être dérangé
33
er is iets ander
il y a autre chose
34
zelfs
même
35
nog niet
pas encore
36
zij ook niet
elle non plus
37
hij is buiten gevaar
il est hors de danger
38
er is niets te zeggen
il n'y a rien à dire
39
de stad rondom
la ville autour
40
binnen een halfuur
dans une demi-heure
41
zacht
doux, douce
42
wakker
éveillé
43
ver
loin
44
voorzichtig
prudent(e)
45
plotseling
soudain
46
boos zijn
être en colère
47
voldoende
assez
48
voor<->na
avant<->après
49
braaf
sage
50
horen
entendre
51
een wandeling
une promenade
52
een lieveheersbeestje
une coccinelle
53
een leven
une vie
54
een maand
un mois
55
een traan
une larme
56
een tuin
un jardin
57
zich ontspannen
se détendre
58
honger hebben
avoir faim
59
vertellen
raconter
60
genoeg zijn, volstaan
suffire
61
dat is mijn fout niet
ce n'est pas de ma faute
62
een zoon
un fils
63
een hart
un coeur
64
de vrijheid
la liberté
65
een overwinning
une victoire
66
blind
aveugle
67
haten
haïr
68
verliezen
perdre
69
toegang hebben tot
avoir accès à
70
ook niet
n...pas non plus
71
nochtans, echter
pourtant
72
een begrafenis
un enterrement
73
een team
un équipe
74
het is niet erg
ce n'est pas grave
75
er naar uit kijken
avoir hâte de
76
samen
ensemble
77
vandaag
aujourd'hui
78
overmorgen
après-demain
79
zijn plan trekken
se débrouiller
80
worden
devenir
81
alleen
seul
82
een toetsenbord
un clavier
83
een vlek
une tache
84
een keel
une gorge
85
een geur
une odeur
86
een begin
un début
87
een einde
une fin
88
een overlijden
un décès
89
een slang
un serpent
90
een badkamer
une salle de bains
91
de rook
la fumée
92
een wolf
un loup
93
een plek
un endroit
94
een gewoonte
une habitude
95
een wolk
un nuage
96
de regen
la pluie
97
de onschuld
l'innocence
98
proberen te/om
essayer de
99
dromen over
rêver de
100
opgeven
abandonner
101
zich verzorgen
se soigner
102
de dag nadien
le lendemain
103
misschien
peut-être
104
vooral
surtout
105
nat worden
^tre mouillé
106
spuwen
cracher
107
raken
toucher
108
op het gemak zijn
être à l'aise
109
naderen, dichterbij komen
s'approcher
110
springen
sauter
111
ondanks
malgré
112
te
trop
113
voor<->achter
devant<->derrière