VOC de base p3-24 Flashcards
Een leerkracht
Un professeur/ un(e) prof
Het bureau
le bureau
De stoel
La chaise
Een leerling
Un(e) élève
De bank/tafel
Le banc
De kast
L’armoire
Het boekenrek
L’étagère
Het prikbord
Le tableau d’affichage
De kapstok
Le portemanteau
Het gordijn
Le(s) rideau(x)
het raam
La fenêtre
De klok
L’horloge
Het whiteboard
Le tableau blanc
De stift
Le marqueur
De wisser/het bord wissen
L’effacer/effacer le tableau
De papiermand
La corbeille à papier
De vuilbak
La poubelle
De computer
L’ordinateur
Het toetsenbord
Le clavier
De muis
Le souris
Een projector
Le projecteur
Het scherm
L’écran
De luidsprekers
Le haut-parleurs
Het smartboard
Le tableau interactif
Het tablet
La tablette
De smartphone
Le smartphone
Het computerlokaal
Le local informatique/ordinateur
Het boek
Le livre
Het schrift
Le cahier
De cursusblok
Le bloc de feuilles
De agenda
L’agenda
Een ringmap
Le classeur
Het rekentoestel
La calculatrice
De map
La farde
De USB stick
La clé USB
De rugzak
Le sac à dos
Een pennenzak
Une trousse/le plumier
Een kleurpotlood
Le crayon (de couleur)
de gom
La gomme
De potloodslijper
Le taille-crayon
De pen/ de bic
Le stylo/ le bic
de vulling, het buisje
La cartouche
De inktuiwisser
L’effaceur
De tipp-ex
Le tipp-ex
De stift
Le feutre/le marquer
De fluostift
Le fluo/surligneur
Aanduiden met fluo
Fluoter/surligner
De lat
La règle/la latte
De geodriehoek
L’équerre
De passer
Le compas
De schaar
Les ciseaux
De lijm
Le bâton/tube de colle
De plakband
Le scotch/le ruban adhésif/le papier collant
Het nietjesmachine
L’agrafeuse
Het nietje
L’agrafage
Nieten
Agrafer
De perforator
La perforatrice
De paperclip
Le trombone
In de klasse + in het lokaal
En classe + dans le local
Schoolmateriaal
Le matériel de classe
De instructies van de leerkracht
les consignes du prof
Doorstreep het antwoord
Barrez le mot
Onderlijn het woord
Soulignez le mot
Spel het woord
Épelez le mot
Kruis het juiste vakje aan
Cochez la case correcte
Vul de zin aan
Complétez la phrase
Verbind de twee delen van de zin
Reliez/associez les deux parties de la phrase
Lees luidop
Lisez à voix haute
Werk in stilte
Travaillez en silence
Werk per twee/in groep
Travaillez à deux/en groupe
De handige excuses
Les excuses pratique
Ik ben te laat
Je suis en retard
Ik ben mijn wekker vergeten te zetten
J’ai oublié de mettre mon réveil
Ik heb mijn wekker niet gehoord
Je n’ai entendu mon réveil
Ik ben te laat opgestaan
Je me suis levé trop tard
De bus had vertraging
Le bus avait du retard
Ik heb de bus gemist
J’ai raté le bus
Ik had een platte band
J’ai eu un pneu crevé
Mijn motor was defect
Ma moto est tombée en panne
Ik ben mijn taak/mijn notities vergeten
J’ai oublié mon devoir/mes notes
Thuis/in mijn lokker
À la maison/dans mon casier
Mijn printer werkt niet meer
Mon imprimante ne marche plus
De inkt van mij printer was op
il n’y avait plus d’encre dans mon imprimante
De vragen in de les
Les questions en classe
Wil je het bord wissen?
Vider le tableau
Het is warm/koud
Le fait chaud/froid
Mag er een raam/deur open//dicht?
On peut ouvrir//fermer une fenêtre/une porte
Mag het licht aan/uit?
On peut allumer/éteindre la lumière
Mijn neus loopt
J’ai un nez qui coule
Heeft iemand een zakdoek?
Quelqu’un a un mouchoir
Mag ik naar de wc?
je peux aller au toilettes
ik voel me niet goed
Je ne me sens pas bien
Mag ik naar de ziekenzaal
Puis-je aller a l’infirmerie
Ik hoor niet goed
Je ne vous entends pas bien
Zou je wat luider kunnen spreken
Pourriez-vous parler plus fort
Zijn de toetsen verbeterd?
Est-ce que les test sont corrigés
Tegen wanneer is die taak?
Ce devoir est pour quand?
uitdelen//ophalen
Distribuer/ramasser
wanneer is de presentatie?
Il faut faire la présentation quand?
de zinnen in de les
Les formules en classe
Ik ben klaar met de oefeningen
J’ai terminé/fini les exercices
Heb je je gsm uitgezet?
Avez-vous éteint votre gsm
Een bericht versturen
Envoyer un message
Download het bestand
Télécharger le document/le fichier
Voorbereiding posten
Poster la préparation
Op de website
Sur le site
Online
En ligne
document delen
Partager le document
Op school//in afstandsonderwijs
En présentiel/ à distance
Begrijpen
Comprire
Herhalen
Répéter
Trager
Plus lentement
Minder snel
Moins vite
Hoezo?
Comment?
Wat?
Pardon?
niet begrepen
Pas compris
Niet hier
Pas d’ici
Ik denk na
Je réfléchis
Vandaar
Du coup
Maar, daarentegen
Par contre
toch
Quand même
In feite
En fait
Over het algemeen
En général
en verder
Sinon
Geen probleem
Pas de souciz
Zeer/enorm/absoluut
Très/vachement/carrément
Serieus?
Tu rigoles?
roze
Rose
Rood
Rouge
geel
Jaune
Blauw
Bleu
Groen
Vert
Zwart
Noir
Orange
Orange
Grijs
Gris
Wit
Blanc
Donker
Foncé
Licht
Clair
Fel
Vif
Fluo
Fluo
Vervaagd
Fade
-achtig
-âtre
Bruin/kastanjebruin haar
Les cheveux bruns/châtains
Blond
Blonds
Zwart haar
Les cheveux noir
Ros haas
Les cheveux roux
Grijs haar
Les cheveux gris
Welke kleur
De quelle couleur
Kleurrijk
Haut(e) en couleur
Over smaken moet je niet discussiëren
Les goûts et les couleurs ne se discutent pas
