Voc 41-45 Flashcards
1
Q
agere 2
A
- voortdrijven 2. doen
2
Q
cogere 2
A
- bijeenbrengen 2. dwingen
3
Q
exigere 3
A
- uitdrijven 2. eisen 3. voltooien
4
Q
gratias
A
bedanken
5
Q
bibere
A
drinken
6
Q
cadere
A
vallen
7
Q
accidit
A
het gebeurt
8
Q
incidere 2
A
- vallen op 2. voorvallen
9
Q
caedere 2
A
- hakken 2. doden
10
Q
occidere
A
doden
11
Q
canere 2
A
zingen, bezingen
12
Q
carpere
A
plukken
13
Q
cedere 2
A
- wijken 2. in samenstelling: … gaan
14
Q
accedere
A
naderen
15
Q
concedere 3
A
- wijken voor 2. toegeven 3. toestaan
16
Q
discedere 2
A
- uiteengaan 2. weggaan
17
Q
procedere
A
vooruitgaan
18
Q
claudere
A
sluiten
19
Q
colere 3
A
- bebouwen 2. bewonen 3. vereren
20
Q
comprehendere
A
grijpen
21
Q
consulere
A
- beraadslagen 2. raadplegen 3. zorgen voor
22
Q
crescere
A
groeien
23
Q
currere
A
lopen
24
Q
occurere + dat 2
A
- tegemoet lopen 2. tegengaan
25
Q
decernere
A
beslissen
26
Q
addere
A
toevoegen
27
Q
condere 2
A
- stichten 2. opbergen
28
Q
cerdere + dat 3
A
- geloven 2. vertouwen 3. toevertrouwen
29
Q
perdere 2
A
- ten onder doen gaan 2. verliezen
30
Q
prodere 2
A
- bekendmaken 2. verraden
31
Q
reddere 2
A
- teruggeven 2. maken tot
32
Q
tradere 3
A
- overhandigen 2. toevertrouwen 3. overleveren
33
Q
vendere
A
verkopen
34
Q
defendere 2
A
- afweren 2. verdedigen