Vertalingen conjugaisons Flashcards
1
Q
schrijven
A
écrire
2
Q
beschrijven
A
décrire
3
Q
inschrijven
A
inscrire
4
Q
voorschrijven
A
prescrire
5
Q
onderschrijven
A
souscire
6
Q
sturen, zenden
A
envoyer
7
Q
terugzenden
A
renvoyer
8
Q
doen, maken
A
faire
9
Q
namaken
A
contrefaire
10
Q
losmaken
A
défaire
11
Q
opnieuw maken
A
refaire
12
Q
voldoen
A
satisfaire
13
Q
moeten
A
falloir
14
Q
vluchten
A
fuir
15
Q
wegvluchten
A
s’enfuir
16
Q
lezen
A
lire