Verhaalanalyse Flashcards
Personages
- flat personage
- round personage
Flat personage
Antagonisch,
een personage die gekenmerkt wordt door één eigenschap. Deze personages in een verhaal spelen meestal een bij-functie
Round personage
Protagonisch,
lijken levensecht. Ze zijn goed en slecht en meestal hebben ze een hoofdfunctie
protagonisch
meerdimensionaal, hoofdfunctie
antagonisch
ééndimensionaal, bij-functie
Protagonisten en antagonisten
Tegenspelers / Vijanden van elkaar,
dit creëert een bepaalde spanning in het verhaal.
expliciete informatie
precies zoals het is, letterlijk zeggen
impliciete informatie
omschrijvend, maar niet precies. Je leidt uit iemands gedrag af van hoe diegene ongeveer zou moeten zijn
3 Hoofdperspectieven
- Ik-perspectief
- Hij-perspectief (personaal-perspectief)
- alwetende verteller
Ik perspectief
bestaat uit ‘vertellende ik’ (hoofdpersoon vertelt alles achteraf) en ‘belevende ik’ (vertelt tijdens, met het verhaal mee.)
Personaal perspectief
Vergelijkbaar met het ‘ik-perspectief’, maar dan uit een ‘hij/zij’.
Alwetende verteller
dit perspectief is alleswetend en zweeft als het ware boven het verhaal
Meervoudig ik/personaal-perspectief
Hierin switcht de verteller van persoon. Het verhaal word verteld vanuit verschillende mensen.
Fabel
chronologische volgorde
Sujet
volgorde waarin het verhaal vertelt word
Begin van het verhaal
- In medias res
- Ab ovo
- Post rem
In medias res
letterlijk ‘midden in de zaken’, midden in het verhaal
Ab ovo
letterlijk ‘vanaf het ei’,
vanaf het begin
Post rem
letterlijk ‘na de zaak’,
aan het eind
Verstoring volgorde verhaal
- flashback (terugverwijzing)
- flash forward (vooruitverwijzing)
Verteltijd
de tijd die de schrijver nodig heeft om zijn verhaal te doen
(bladzijden/ regelnummers).
Vertelde tijd
de werkelijk duur van het verhaal (begin tot eind)
Tijdversnelling
De verteltijd is korter dan de vertelde tijd
Tijdsvertraging
De vertelde tijd is korter dan de verteltijd
Intrige en nevenintrige
De intrige is de hoofdverhaallijn die het lezen boeiend, spannend, nieuwsgierig houdt. (relaties, plots)
De neventrige is een secundaire verhaallijn naast de hoofdintrige, extra diepte en complexiteit
Het einde
- Open einde
(het nodige nog moet worden ingevuld door de lezer, geen precies einde) - Gesloten einde
(alles ligt vast, klaar, duidelijk)
Ruimte
- Topografische ruimte
- Vertelde ruimte
Historische tijd
de tijd waar het verhaal zich in afspeelt
Factoren spanning
- personages
- het plot
- spanningverwekkers
Spanning: personages
Betrokken voelen bij een personage, je leeft mee, nieuwsgierig
Spanning: het plot
vaak veel problemen/crisissen die een hoofdpersoon moet ondergaan, de vraag hoe deze dat oplost word
Spanning: spanningverwekkers
- een verwachting oproepen
- achterhouden van informatie
- cliffhanger
- tijd uitstellen
- tijd en beeld
- sprongen in de tijd maken
- perspectiefwisselingen - Jan Klaassen-syndroom
Jan Klaassen-syndroom
Op bepaalde manier informatie achterhouden.
- de lezer weet iets wat het personage niet weet.
- het personage weet iets wat de lezer niet weet.
- de schrijver weet iets, maar de lezer en de personage niet.
Stijl
- schrijfstijl
- taalgebruik
- zinsopbouw
- beeldspraak
Motief
terugkerende elementen, thema’s, symbolen of ideeen met een bepaalde betekenis of boodschap. (dobbelsteen!)
Motto
Citaat/ korte tekst aan het begin van het verhaal. Kan thema, boodschap, sfeer van het verhaal weergeven voor lezer om verhaal beter te begrijpen.
Lectuur
Lectuurboeken hebben als doel ontspanning. De boeken zijn voorspelbaar en aan het eind komt het altijd goed.
oppervlakkig, gericht op de inhoud,
Literatuur
Ze zijn niet voorspelbaar en zijn origineel, Er zijn verschillende tijden, gericht op de vorm, zetten je aan het denken, kunst
Indirecte flashback
Verleden op subtiele manier onthuld, herinneringen, gedachten. (verhaal blijft in het heden, maar aanwijzingen over verleden gegeven)
Directe flashback
Rechtstreeks teruggebracht naar een vroeger moment, verhaal schakelt over naar verleden. (gebeurtenissen dat moment ervaren, alsof op dat moment plaatsvind)