verbs followed by ING-forms Flashcards
1
Q
toegeven
toelaten
A
to admit
2
Q
appreciëren
A
to appreciate
3
Q
(ver) mijden
A
to avoid
4
Q
overwegen
nadenken
A
to consider
5
Q
ontkennen
A
to deny
6
Q
afkeer hebben van
A
to detest
7
Q
niet leuk vinden
A
to dislike
8
Q
genieten van
amuseren
A
to enjoy
9
Q
ontsnappen
A
to escape
10
Q
verontschuldigen
A
to excuse
11
Q
eindigen
A
to finish
12
Q
vergeven
A
to forgive
13
Q
opgeven
A
to give up
14
Q
inbeelden
verbeelden
A
to imagine
15
Q
bij betrekken
A
to involve
16
Q
vermelden
A
to mention
17
Q
missen
A
to miss
18
Q
uitstellen
A
to postpone
19
Q
oefenen
A
to practise
20
Q
weerstaan
A
to resist
21
Q
riskeren
A
to risk
22
Q
voorstellen
A
to suggest
23
Q
begrijpen
A
to understand
24
Q
uitroepen
uitbarsten
A
to burst out
25
nadenken
aanschouwen
to contemplate
26
treuzelen
uitstellen
to delay
27
duren
doorstaan
dulden
to endure
28
uitzien
onder ogen zien
to face
29
zich voorstellen
vermoeden
leuk vinden
to fancy
30
zich voelen als
to feel like
31
(kan je niks aan doen)
helpen
to (cannot) help
32
volhouden
aahouden
houden
to keep (on)
33
ophouden
leave off
34
denken aan
opletten
bezwaren hebben
to mind
35
vertrekken
uitstellen
to put off
36
kwalijk nemen
to resent
37
staan
| niet uit kunnen staan
to (cannot) stand