Verbs Flashcards
to wrap up
afronden
heb afgerond
rondde, rondden af
to replace
vervangen
heb vervangen
verving, vervingen
to shrink
krimpen
is gekrompen
kromp, krompen
to leave x2
vertrekken
is vertrokken
vertrok, vertrokken
verlaten
hebt verlaten
verliet, verlieten
to settle
vestigen
heb gevestigd
vestigde, vestigden
to meddle with
zich bemoeien met
heb bemoeid
bemoeide, bemoeiden
to experience x3
meemaken (occasion)
heb meegemaakt
meemaakte, meemaakten
beleven
heb beleefd
beleefde, beleefden
ervaren
heb ervaren
ervoer, ervoeren
finish/complete/destroy
afmaken
heb afgemaakt
maakte af, maakten af
to appear
verschijnen
is verschenen
verscheen, verschenen
to remember
onthouden
heb onthouden
onthield, onthielden
to stick to
zich houden aan
heb aangehouden
hield aan, hielden aan
to implement
toepassen
heb toegepast
paste toe, pasten toe
to pollute
vervuilen
heb vervuild
vervuilde, vervuilden
to choke
stikken
is gestikt
stikte, stikten
to convince
overtuigen
heb overtuigd
overtuigde, overtuigden
to cure
genezen
heb genezen
genas, genazen
to reverse
omkeren
heb omgekeerd
keerde om, keerden om
to decide x 3
beslissen
heb beslist
besliste, beslisten
bepalen
heb bepaald
bepaalde, bepaalden
besluiten
heb besloten
besloot, besloten
to determine
vaststellen
heb vastgesteld
stelde vast, stelden vast
to revolve around
omdraaien
heb omgedraaid
draaide om, draaiden om
to take place
plaatsvinden
heb plaatsgevonden
vond plaats, vonden plaats
to warn
waarschuwen
heb gewaarschuwd
waarschuwde, waarschuwden
to decorate
versieren
heb versierd
versierde, versierden
to deny
ontkennen
heb ontkend
ontkende, ontkenden
to lack
ontbreken aan
heb ontbroken
ontbrak, ontbraken
to wander
zwerven
heb gezworven
zwierf, zwierfen
to be fed up with
balen als een stekker
balen van
ik baal ervan
to drag on (to craw)
voorbijkruipen
heb gekropen
kroop, kropen
to faint
val … flauw (flauwvallen)
heb flauwgevallen
viel flauw, vielen flauw
to keep going/ persevere
houd … vol (volhouden)
heb volgehouden
hield vol, hielden vol
exceed expectation
valt … mee (meevallen)
is meegevallen
viel mee, vielen mee
to get used to
wennen
heb gewend
wende, wenden
to negotiate
onderhandelen
heb onderhandeld
onderhandelde, onderhandelden
to treat
behandelen
heb behandeld
behandelde
to decide against it
afzien van
heb ervan afgezien
zag ervan af, zagen ervan af
to be deterred/put of by
afschrikken
heb afgeschrikt
schrikte af, schrikten af
to put on/off clothes
kleding aantrekken
kleren uittrekken
heb aangetrokken
trok aan, trokken aan
change (outfit)
omkleden
heb omkleed
omkleedde
to struggle with
worstelen met
heb geworsteld
worstelde, worstelden
to attach
hechten
heb gehecht
hechtte, hechten
to claim (a statement)
stellen
heb gesteld
stelde, stelden
to deviate from
afwijken van
is afgeweken
week af, weken af
to confirm
bevestigen
heb bevestigd
bevestigde, bevestigden
to be stuck
vastzitten
heb vastgezeten
zat vast, zaten vast
to adjust x2
aanpassen / bijstellen
heb aangepast
paste aan, pasten aan
to arise from
ontstaan uit
is ontstaan
ontstond, ontstonden
to dread
opzien tegen
heb opgezien
zag op, zagen op
to presume
aannemen
heb angenomen
nam aan, namen aan
zullen
zal, zult, zullen
past = zou, zouden
zijn
is geweest
was, waren
to have to
moeten
ik moet
past = moest, moesten
kunnen
ik kan
heb gekund
kon, konden
to know
weten
heb geweten
wist, wisten
to become
worden
is geworden
werd, werden
to say
zeggen
heb gezegd
zei, zeiden
zegde, zegden
to want
willen
heb gewild
wilde, wilden
wou, wouden
zitten
heb gezetten
zat, zatten
staan
heb gestaan
stond, stonden
zien
heb gezien
zag, zagen
kijken
heb gekeken
keek, keken
to be allowed
mogen
ik mag
heb gemogen
mocht, mochten
laten
heb gelaten
liet, lieten
denken
heb gedacht
dacht, dachten
to get
krijgen
heb gekregen
kreeg, kregen
vinden
heb gevonden
vond, vonden
leven
heb geleefd
leefde, leefden
vragen
heb gevraagd
vroeg, vroegen
geven
heb gegeven
gaf, gaven
lezen
heb gelezen
las, lazen
blijven
is gebleven
bleef, bleven
bestaan
heb bestaan
bestond, bestonden
liggen
heb gelegen
lag, lagen
blijken
is gebleken
bleek, bleken
to keep
houden
heb gehouden
hield, hielden
kosten
heeft gekost
kostte, kostten
geloven
heb geloofd
geloofde, geloofden
to take
nemen
heb genomen
nam, namen
eten
heb gegeten
at, aten
lijken
heb geleken
leek, leken