Verbes irréguliers Flashcards
verwerven
acquérir
gaan
aller
weggaan
s’en aller
gaan zitten
s’asseoir
slaan
battre
vechten
se battre
een muur neerhalen
abattre
bestrijden
combattre
drinken
boire
koken (water)
bouillir
besluiten
conclure
uitsluiten
exclure
insluiten, omvatten
inclure
inbegrepen
inclus
besturen
conduire
bouwen
construire
brengen
conduire
bakken
cuire
afleiden
déduire
vernielen
détruire
inleiden
introduire
reproduceren, namaken
reproduire
produceren
produire
verleiden
séduire
vertalen
traduire
schaden
nuire à
kennen
connaître
naaien
coudre
lopen
courir
overlopen, doorlopen
parcourir
zijn toevlucht nemen tot
recourir à
bedekken
couvrir
zich bedekken met
se couvrir de
ontdekken
découvrir
schenken, aanbieden
offrir
openen
ouvrir
lijden
souffrir
vrezen
craindre
klagen
plaindre
beklagen
plaindre quelqu’un
toevoegen
joindre
bereiken
joindre
zich bij een groep voegen, zich aansluiten bij een groep
rejoindre
bereiken
atteindre
schilderen
peindre
uitdoen
éteindre
geloven
croire
groeien
croitre
plukken
cueillir
ontvangen, verwelkomen
accueillir
moeten
devoir
zeggen
dire
tegenspreken
contredire
verbieden
interdire
voorspellen
prédire
schrijven
écrire
beschrijven
décrire
iemand inschrijven
inscrire quelqu’un
voorschrijven
préscrire
ontroeren
émouvoir
bevorderen, promoten
promouvoir
ontroerd zijn
être ému
opsturen, verzenden
envoyer
terugsturen
renvoyer
doen, maken
faire
overdoen, opnieuw doen
refaire
voldoen
satisfaire
moeten, nodig zijn
falloir
vluchten; lekken
fuir
wegvluchten
s’enfuir
haten
haïr
verkiezen
élire
lezen
lire
herkiezen
réélire
toegeven
admettre
herlezen
relire
plaatsen; zetten
mettre
plegen, begaan
commettre
nalaten; weglaten
omettre
toelaten, toestaan
permettre
zich veroorloven
se permettre de
beloven
promettre
weer op zijn plaats zetten; uitstellen
remettre
overbrengen
transmettre
sterven
mourir
geboren worden
naitre
aanstaan
plaire
regenen
pleuvoir
kunnen, mogen
pouvoir
nemen
prendre
leren
apprendre
begrijpen
comprendre
ondernemen
entreprendre
verrassen
surprendre
opnieuw nemen, herhalen
reprendre
ontvangen
recevoir
oplossen
résoudre
lachen
rire
glimlachen
sourir
breken
rompre
onderbreken
interrompre
weten, kennen
savoir
volstaan, voldoende zijn
suffire
volgen
suivre
achtervolgen
poursuivre
zwijgen
se taire
houden
tenir
toebehoren aan
appartenir à
bevatten, inhouden
contenir
onderhouden
entretenir
handhaven
maintenir
(ver)krijgen
obtenir
tegenhouden
retenir
steunen
soutenir
afleiden, verstrooien, ontspannen, vermaken
distraire
ik heb hem afgeleid
je l’ai distrait
ze is dikwijls verstrooid
elle est souvent distraite
overwinnen
vaincre
overtuigen
convaincre
waard zijn
valoir
komen
venir
terugkomen
revenir
passen, goed uitkomen
convenir
worden
devenir
tussenkomen
intervenir
erin slagen
parvenir à
verwittigen, waarschuwen; voorkomen
prévenir
zich (iets) herinneren
se souvenir de
kleden
vêtir (de)
zich kleden
se vêtir (de)
leven
vivre
herleven
revivre
overleven
survivre
zien
voir
terugzien
revoir
voorzien
prévoir
willen
vouloir