verbes (1) Flashcards
1
Q
Het gaat om een vrouw van 25 jaar.
A
Ils s’agit d’une femme de 25 ans.
2
Q
ze is ongeveer 1 meter 75 lang.
A
Elle mesure environ 1m75.
3
Q
ze heeft kort grijs haar.
A
Elle a les cheveux blancs courts.
4
Q
De buren hebben lawaai gehoord.
A
Les voisins ont entendu du bruit.