Verba Composita Flashcards
1
Q
hij arriveerde
A
advenit
1
Q
zij komen aan
A
adveniunt
2
Q
hij gaat
A
adit
3
Q
ze komen
A
adeunt
4
Q
gaat weg
A
abit
5
Q
zij gaan weg
A
abeunt
6
Q
het gaat uit
A
exit
7
Q
zij gaan uit
A
exiunt
8
Q
zijn hier
A
adsunt
8
Q
zijn niet hier
A
absunt
9
Q
is niet hier
A
abest
9
Q
is hier
A
adest
10
Q
ze bestaan
A
insunt
11
Q
er bestaat
A
inest