verantwoorden van constructies Flashcards

1
Q

Om machten met
hetzelfde grondtal te
vermenigvuldigen,

A

Behoud je het grondtal en
tel je de exponenten bij
elkaar op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Om machten met
hetzelfde grondtal door
elkaar te delen,

A

Behoud je het grondtal en
trek je de exponenten van
elkaar af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Om een macht tot een
macht te verheffen,

A

Behoud je het grondtal en
vermenigvuldig je de
exponenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Om een product tot een
macht te verheffen,

A

Verhef je elke factor tot
die macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Om een quotiënt tot een
macht te verheffen,

A

Verhef je deeltal en deler
tot die macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Om een breuk tot een
macht te verheffen,

A

Verhef je teller en
noemer tot die macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een eenterm is

A

een product van een
coëfficiënt en
letterfactoren met
positieve exponenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gelijksoortige eentermen
zijn

A

eentermen die hetzelfde
lettergedeelte hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een veelterm is

A

een som van eentermen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

a kleine n maal a kleine p

A

a kleine n+p

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

a kleine n gedeeld door a kleine p

A

a kleine n-p

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

(a kleine n)kleine p

A

a kleine n maal p

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

(a.b)tot de nde

A

a tot de nde.b tot de nde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

(a:b) tot de nde

A

a tot de nde : b tot de nde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In elke driehoek ligt
tegenover een grotere
hoek

A

een langere hoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

2 driehoeken zijn
congruent asa

A

hun overeenkomstige
hoeken even groot zijn en
hun overeenkomstige
zijden even lang

17
Q

Congruente figuren zijn

A

figuren die op elkaar
afgebeeld kunnen worden
door een spiegeling,
verschuiving, rotatie of
samenstelling van 2 of
meer transformaties

18
Q

De middelloodlijn van een
lijnstuk is

A

de rechte die het lijnstuk
loodrecht snijdt in het
midden

19
Q

Kenmerk middelloodlijn

A

Een punt ligt op de
middelloodlijn van een
lijnstuk asa het punt even
ver ligt van de
grenspunten van dat
lijnstuk

20
Q

Een bissectrice van een
hoek is

A

De rechte die de hoek in 2
even grote hoeken
verdeelt

21
Q

Kenmerk bissectrice

A

Een punt ligt op de
bissectrice van een hoek
asa het punt op gelijke
afstand van beide benen
van die hoek ligt

22
Q

Kenmerk gelijkbenige
driehoek

A

Een driehoek is
gelijkbenig asa 2 hoeken
van de driehoek even
groot zijn

23
Q

Kenmerk gelijkzijdige
driehoek

A

Een driehoek is gelijkzijdig
asa de 3 hoeken van de
driehoek even groot zijn

24
Q

In een driehoek is de
lengte van elke zijde

A

kleiner dan de som van de
lengtes van de andere
zijden